Duits
Uitgebreide vertaling voor belasten (Duits) in het Nederlands
belasten:
-
belasten (elektricität aufladen; einladen; laden; aufladen; beladen; befrachten)
-
belasten (Schwerer machen; beschweren; erschweren; verstärken; beladen; schwerer machen)
bezwaren; zwaarder maken; verzwaren; gewicht toevoegen-
zwaarder maken werkwoord
-
gewicht toevoegen werkwoord
-
belasten
Conjugations for belasten:
Präsens
- belaste
- belastest
- belastet
- belasten
- belastet
- belasten
Imperfekt
- belastete
- belastetest
- belastete
- belasteten
- belastetet
- belasteten
Perfekt
- habe belastet
- hast belastet
- hat belastet
- haben belastet
- habt belastet
- haben belastet
1. Konjunktiv [1]
- belaste
- belastest
- belaste
- belasten
- belastet
- belasten
2. Konjunktiv
- belastete
- belastetest
- belastete
- belasteten
- belastetet
- belasteten
Futur 1
- werde belasten
- wirst belasten
- wird belasten
- werden belasten
- werdet belasten
- werden belasten
1. Konjunktiv [2]
- würde belasten
- würdest belasten
- würde belasten
- würden belasten
- würdet belasten
- würden belasten
Diverses
- belast!
- belastet!
- belasten Sie!
- belastet
- belastend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor belasten:
Synoniemen voor "belasten":
Computer vertaling door derden: