Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- beeinflussen:
-
Wiktionary:
- beeinflussen → beïnvloeden
- beeinflussen → beïnvloeden, inwerken, invloed uitoefenen, invloed hebben op
Duits
Uitgebreide vertaling voor beeinflussen (Duits) in het Nederlands
beeinflussen:
-
beeinflussen (steuern)
-
beeinflussen (wirken auf)
invloed hebben-
invloed hebben werkwoord (heb invloed, hebt invloed, heeft invloed, had invloed, hadden invloed, invloed gehad)
-
-
beeinflussen (einwirken)
Conjugations for beeinflussen:
Präsens
- beeinfluße
- beeinflußet
- beeinflußt
- beeinflußen
- beeinflußt
- beeinflußen
Imperfekt
- beeinflußte
- beeinflußtest
- beeinflußte
- beeinflußten
- beeinflußtet
- beeinflußten
Perfekt
- habe beeinflußt
- hast beeinflußt
- hat beeinflußt
- haben beeinflußt
- habt beeinflußt
- haben beeinflußt
1. Konjunktiv [1]
- beeinfluße
- beeinflußest
- beeinfluße
- beeinflußen
- beeinflußet
- beeinflußen
2. Konjunktiv
- beeinflußte
- beeinflußtest
- beeinflußte
- beeinflußten
- beeinflußtet
- beeinflußten
Futur 1
- werde beeinflussen
- wirst beeinflussen
- wird beeinflussen
- werden beeinflussen
- werdet beeinflussen
- werden beeinflussen
1. Konjunktiv [2]
- würde beeinflussen
- würdest beeinflussen
- würde beeinflussen
- würden beeinflussen
- würdet beeinflussen
- würden beeinflussen
Diverses
- beeinfluß!
- beeinflußt!
- beeinflußen Sie!
- beeinflußt
- beeinflußend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor beeinflussen:
| Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
| beïnvloeden | beeinflussen; steuern | anrühren; ansprechen; beeinflußen; rühren; treffen |
| invloed hebben | beeinflussen; wirken auf | |
| inwerken | beeinflussen; einwirken | einarbeiten; einführen; einweisen |
Synoniemen voor "beeinflussen":
Wiktionary: beeinflussen
beeinflussen
Cross Translation:
verb
-
iemand of iets proberen te veranderen, invloed nemen op
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • beeinflussen | → beïnvloeden | ↔ affect — to influence or alter |
| • beeinflussen | → inwerken; beïnvloeden | ↔ impact — to influence |
| • beeinflussen | → beïnvloeden | ↔ influence — transitive: to exert an influence upon |
| • beeinflussen | → invloed uitoefenen | ↔ influence — intransitive: to exert influence |
| • beeinflussen | → beïnvloeden; invloed hebben op | ↔ influer — faire impression sur une chose, exercer sur elle une action qui tendre à la modifier. |
Computer vertaling door derden: