Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- avancieren:
-
Wiktionary:
- avancieren → opschieten, veld winnen, vlotten, vooruitgaan, vorderen, voorgaan, voorlopen, avanceren, in rang opklimmen, overgaan, oprukken, promotie maken, voorafgaan, voor zijn, voorwaarts gaan
Duits
Uitgebreide vertaling voor avancieren (Duits) in het Nederlands
avancieren:
Conjugations for avancieren:
Präsens
- avanciere
- avancierst
- avanciert
- avancieren
- avanciert
- avancieren
Imperfekt
- avancierte
- avanciertest
- avancierte
- avancierten
- avanciertet
- avancierten
Perfekt
- habe avanciert
- hast avanciert
- hat avanciert
- haben avanciert
- habt avanciert
- haben avanciert
1. Konjunktiv [1]
- avanciere
- avancierest
- avanciere
- avancieren
- avancieret
- avancieren
2. Konjunktiv
- avancierte
- avanciertest
- avancierte
- avancierten
- avanciertet
- avancierten
Futur 1
- werde avancieren
- wirst avancieren
- wird avancieren
- werden avancieren
- werdet avancieren
- werden avancieren
1. Konjunktiv [2]
- würde avancieren
- würdest avancieren
- würde avancieren
- würden avancieren
- würdet avancieren
- würden avancieren
Diverses
- avancier!
- avanciert!
- avancieren Sie!
- avanciert
- avancierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor avancieren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bevorderen | Anbauen; Fördern; Kultivieren | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avanceren | avancieren; befördern | durchgehen; durchlaufen; durchmachen; weitergehen; weiterlaufen |
bevorderen | avancieren; befördern | |
helpen | avancieren; befördern | Gutes tun; beistehen; beitragen; einspringen; entlasten; gutes tun; helfen; mildtätig sein; mithelfen; sekundieren; stützen; wohltätigkeit verrichten |
promoten | avancieren; befördern | |
promoveren | avancieren; befördern |
Synoniemen voor "avancieren":
Wiktionary: avancieren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• avancieren | → opschieten; veld winnen; vlotten; vooruitgaan; vorderen; voorgaan; voorlopen; avanceren; in rang opklimmen; overgaan; oprukken; promotie maken; voorafgaan; voor zijn; voorwaarts gaan | ↔ avancer — pousser en avant, porter en avant. |