Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. auswegen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor auswegen (Duits) in het Nederlands

auswegen:

auswegen werkwoord

  1. auswegen (abwegen)
    afwegen; uitwegen
    • afwegen werkwoord (weeg af, weegt af, woog af, wogen af, afgewogen)
    • uitwegen werkwoord

Vertaal Matrix voor auswegen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwegen Abwägen; Bedenken
uitwegen Ausgänge; Ausstiege
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afwegen abwegen; auswegen abwägen; ausmachen; aussetzen; bedenken; beschauen; bestimmen; betrachten; ermessen; ernennen; erwägen; mit sorge betrachten; reflektieren; schätzen; spekulieren; taxieren; veranschlagen; überdenken; überlegen; überschlagen
uitwegen abwegen; auswegen