Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal ausstrecken

Vertaal ausstrecken van Duits naar Nederlands

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

ausstrecken:
- uitstrekken; rekken
Wiktionary:
- ausstrecken → uitbreiden, uitsteken
- ausstrecken → smeren, besmeren, doorsmeren, spreiden, ontvouwen, uitspreiden, uitbouwen, uitbreiden, vergroten, afwikkelen, ontrollen, uitrollen, ophouden, rekken, strekken, uitsteken, uitstrekken, verdunnen, versnijden, verwateren

Duits

Uitgebreide vertaling voor ausstrecken (Duits) in het Nederlands

ausstrecken:

ausstrecken werkwoord (strecke aus, streckst aus, streckt aus, streckte aus, strecktet aus, ausgestreckt)

ausstrecken (recken; dehnen)
uitstrekken; rekken
- uitstrekken werkwoord (strek uit, strekt uit, strekte uit, strekten uit, uitgestrekt)
- rekken werkwoord (rek, rekt, rekte, rekten, gerekt)

Conjugations for ausstrecken:

Präsens

strecke aus
streckst aus
streckt aus
strecken aus
streckt aus
strecken aus

Imperfekt

streckte aus
strecktest aus
streckte aus
streckten aus
strecktet aus
streckten aus

Perfekt

habe ausgestreckt
hast ausgestreckt
hat ausgestreckt
haben ausgestreckt
habt ausgestreckt
haben ausgestreckt

1. Konjunktiv [1]

strecke aus
streckest aus
strecke aus
strecken aus
strecket aus
strecken aus

2. Konjunktiv

streckte aus
strecktest aus
streckte aus
streckten aus
strecktet aus
streckten aus

Futur 1

werde ausstrecken
wirst ausstrecken
wird ausstrecken
werden ausstrecken
werdet ausstrecken
werden ausstrecken

1. Konjunktiv [2]

würde ausstrecken
würdest ausstrecken
würde ausstrecken
würden ausstrecken
würdet ausstrecken
würden ausstrecken

Diverses

streck aus!
streckt aus!
strecken Sie aus!
ausgestreckt
ausstreckend

1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor ausstrecken:

Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
rekken	ausstrecken; dehnen; recken	aufschieben; ausweiten; dehnen; hinausschieben; verlegen; verschieben; verspäten; vertagen; verzögern; zaudern; zögern
uitstrekken	ausstrecken; dehnen; recken

Synoniemen voor "ausstrecken":

ausdehnen; erstrecken; strecken
ausspreizen
dehnen; recken; rekeln

Wiktionary: ausstrecken

ausstrecken

verb

iets een groter oppervlak laten innemen
- uitbreiden → ausbreiten; ausdehnen; ausstrecken; ausweiten; erweitern; vergrößern
uitstrekken, bijvoorbeeld van een ledemaat
- uitsteken → ausstrecken

Cross Translation:

From	To	Via
• ausstrecken	→ smeren; besmeren; doorsmeren; spreiden; ontvouwen; uitspreiden; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; afwikkelen; ontrollen; uitrollen; ophouden; rekken; strekken; uitsteken; uitstrekken; verdunnen; versnijden; verwateren	↔ étendre — Traductions à trier suivant le sens