Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- auseinandersetzen:
-
Wiktionary:
- auseinandersetzen → behandelen
Duits
Uitgebreide vertaling voor auseinandersetzen (Duits) in het Nederlands
auseinandersetzen:
auseinandersetzen werkwoord (setze auseinander, setzt auseinander, setzte auseinander, setztet auseinander, auseinandergesetzt)
-
auseinandersetzen (begreiflich machen; erklären; erläutern; aufklären; deuten)
uitleggen; verklaren; toelichten; begrijpelijk maken; ophelderen; opklaren-
begrijpelijk maken werkwoord
-
auseinandersetzen (erklären; verdeutlichen; erläutern; aufklären; klären; darlegen; erörtern)
verduidelijken; nader verklaren; toelichten; uiteenzetten; uitleggen-
verduidelijken werkwoord (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
-
nader verklaren werkwoord (verklaar nader, verklaart nader, verklaarde nader, verklaarden nader, nader verklaard)
-
-
auseinandersetzen (verdeutlichen; erklären; deuten; erörtern; erläutern; schildern; aufschließen; darlegen; illustrieren)
uitleggen; verduidelijken; uiteenzetten; ontvouwen-
verduidelijken werkwoord (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
-
auseinandersetzen (verdeutlichen; erklären; klären; aufklären; interpretieren; auslegen)
verklaren; toelichten; ophelderen; verduidelijken; verhelderen; belichten; accentueren; opklaren-
verduidelijken werkwoord (verduidelijk, verduidelijkt, verduidelijkte, verduidelijkten, verduidelijkt)
-
auseinandersetzen (nochmals besprechen)
nader bespreken-
nader bespreken werkwoord (bespreek nader, bespreekt nader, besprak nader, bespraken nader, nader besproken)
-
-
auseinandersetzen (besprechen; bereden; begründen; argumentieren; darlegen; ausführlich erörtern)
-
auseinandersetzen (spreizen)
uiteenzetten; uiteenplaatsen; uit elkaar plaatsen-
uiteenplaatsen werkwoord (plaats uiteen, plaatst uiteen, plaatste uiteen, plaatsten uiteen, uiteengeplaatst)
-
uit elkaar plaatsen werkwoord
Conjugations for auseinandersetzen:
Präsens
- setze auseinander
- setzt auseinander
- setzt auseinander
- setzen auseinander
- setzt auseinander
- setzen auseinander
Imperfekt
- setzte auseinander
- setztest auseinander
- setzte auseinander
- setzten auseinander
- setztet auseinander
- setzten auseinander
Perfekt
- habe auseinandergesetzt
- hast auseinandergesetzt
- hat auseinandergesetzt
- haben auseinandergesetzt
- habt auseinandergesetzt
- haben auseinandergesetzt
1. Konjunktiv [1]
- setze auseinander
- setzest auseinander
- setze auseinander
- setzen auseinander
- setzet auseinander
- setzen auseinander
2. Konjunktiv
- setzete auseinander
- setzetest auseinander
- setzete auseinander
- setzeten auseinander
- setzetet auseinander
- setzeten auseinander
Futur 1
- werde auseinandersetzen
- wirst auseinandersetzen
- wird auseinandersetzen
- werden auseinandersetzen
- werdet auseinandersetzen
- werden auseinandersetzen
1. Konjunktiv [2]
- würde auseinandersetzen
- würdest auseinandersetzen
- würde auseinandersetzen
- würden auseinandersetzen
- würdet auseinandersetzen
- würden auseinandersetzen
Diverses
- setz auseinander!
- setzt auseinander!
- setzen Sie auseinander!
- auseinandergesetzt
- auseinandersetzend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor auseinandersetzen:
Wiktionary: auseinandersetzen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• auseinandersetzen | → behandelen | ↔ deal with — take action with respect to (someone or something) |
Computer vertaling door derden: