Duits
Uitgebreide vertaling voor aus einander spleißen (Duits) in het Nederlands
aus einander spleißen:
-
aus einander spleißen (scheiden; splissen; trennen; spleißen; abkoppeln; loskoppeln)
splitsen; scheiden; uitsplitsen; uiteengaan; loskoppelen; uit elkaar halen-
uit elkaar halen werkwoord (haal uit elkaar, haalt uit elkaar, haalde uit elkaar, haalden uit elkaar, uit elkaar gehaald)