Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal aufmöbeln

Vertaal aufmöbeln van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. aufmöbeln:

Duits

Uitgebreide vertaling voor aufmöbeln (Duits) in het Nederlands

aufmöbeln:

aufmöbeln werkwoord (möbele auf, möbelst auf, möbelt auf, möbelte auf, möbeltet auf, aufgemöbelt)

  1. aufmöbeln (anregen; stimulieren; ermutigen; )
    opwekken; aansporen; stimuleren; aandrijven; prikkelen; opkrikken
    • opwekken werkwoord (wek op, wekt op, wekte op, wekten op, opgewekt)
    • aansporen werkwoord (spoor aan, spoort aan, spoorde aan, spoorden aan, aangespoord)
    • stimuleren werkwoord (stimuleer, stimuleert, stimuleerde, stimuleerden, gestimuleerd)
    • aandrijven werkwoord (drijf aan, drijft aan, dreef aan, dreven aan, aangedreven)
    • prikkelen werkwoord (prikkel, prikkelt, prikkelde, prikkelden, geprikkeld)
    • opkrikken werkwoord (krik op, krikt op, krikte op, krikten op, opgekrikt)
  2. aufmöbeln (auffrischen; erfrischen; sich erholen; abkühlen)
    opfrissen; verfrissen; verkwikken; verkoelen; verlevendigen
    • opfrissen werkwoord (fris op, frist op, friste op, fristen op, opgefrist)
    • verfrissen werkwoord (verfris, verfrist, verfriste, verfristen, verfrist)
    • verkwikken werkwoord (verkwik, verkwikt, verkwikte, verkwikten, verkwikt)
    • verkoelen werkwoord (verkoel, verkoelt, verkoelde, verkoelden, verkoeld)
    • verlevendigen werkwoord (verlevendig, verlevendigt, verlevendigde, verlevendigden, verlevendigd)

Conjugations for aufmöbeln:

Präsens
  1. möbele auf
  2. möbelst auf
  3. möbelt auf
  4. möbelen auf
  5. möbelt auf
  6. möbelen auf
Imperfekt
  1. möbelte auf
  2. möbeltest auf
  3. möbelte auf
  4. möbelten auf
  5. möbeltet auf
  6. möbelten auf
Perfekt
  1. habe aufgemöbelt
  2. hast aufgemöbelt
  3. hat aufgemöbelt
  4. haben aufgemöbelt
  5. habt aufgemöbelt
  6. haben aufgemöbelt
1. Konjunktiv [1]
  1. möbele auf
  2. möbelest auf
  3. möbele auf
  4. möbelen auf
  5. möbelet auf
  6. möbelen auf
2. Konjunktiv
  1. möbelte auf
  2. möbeltest auf
  3. möbelte auf
  4. möbelten auf
  5. möbeltet auf
  6. möbelten auf
Futur 1
  1. werde aufmöbeln
  2. wirst aufmöbeln
  3. wird aufmöbeln
  4. werden aufmöbeln
  5. werdet aufmöbeln
  6. werden aufmöbeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde aufmöbeln
  2. würdest aufmöbeln
  3. würde aufmöbeln
  4. würden aufmöbeln
  5. würdet aufmöbeln
  6. würden aufmöbeln
Diverses
  1. möbel auf!
  2. möbelt auf!
  3. möbelen Sie auf!
  5. aufgemöbelt
  6. aufmöbelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor aufmöbeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandrijven Anfeuern; Anschwemmen; Anspornen; Antreiben
aansporen Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anspornung; Anstoßen; Antreiben
opwekken Anstiften
stimuleren Anbauen; Anfeuern; Animieren; Anregen; Anreizen; Anspornen; Anstoßen; Antreiben; Ermutigen; Fördern; Kultivieren
verkoelen abkühlen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandrijven ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen anschwemmen; spülen
aansporen ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen animieren; anspornen; antreiben; ermuntern; ermutigen; fördern; motivieren; stimulieren
opfrissen abkühlen; auffrischen; aufmöbeln; erfrischen; sich erholen auffrischen; erfrischen
opkrikken ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen
opwekken ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen aktivieren; anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; beleben; erhitzen; erregen; hervorrufen; kitzeln; knuddeln; kosen; neu beleben; neubeleben; prickeln; reanimieren; reizen; schmeicheln; stimulieren; wecken
prikkelen ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen anfeuern; animieren; anregen; anreizen; anspornen; aufreizen; aufwinden; erhitzen; ermuntern; ermutigen; erregen; jemand motivieren; kitzeln; knuddeln; kosen; motivieren; prickeln; reizen; schmeicheln; stimulieren
stimuleren ankurbeln; anregen; aufmuntern; aufmöbeln; aufpolieren; ermuntern; ermutigen; reizen; stimulieren; verbessern; zusprechen aktivieren; anblasen; anfachen; anfeuern; animieren; anregen; anreizen; anschüren; anspornen; aufmuntern; aufreizen; aufwinden; bejauchzen; beleben; erhitzen; ermuntern; ermutigen; erregen; feiern; fördern; hervorrufen; jemand motivieren; jubeln; kitzeln; knuddeln; komplimentieren; kosen; motivieren; neubeleben; prickeln; reizen; schmeicheln; schüren; stimulieren; wecken; zujauchzen; zujubeln; zusprechen
verfrissen abkühlen; auffrischen; aufmöbeln; erfrischen; sich erholen auffrischen; erfrischen
verkoelen abkühlen; auffrischen; aufmöbeln; erfrischen; sich erholen abkühlen; erkaelten; kühlen
verkwikken abkühlen; auffrischen; aufmöbeln; erfrischen; sich erholen auffrischen; aufmuntern; erfrischen; ermuntern
verlevendigen abkühlen; auffrischen; aufmöbeln; erfrischen; sich erholen aktivieren; auffrischen; beleben; erfrischen; neu beleben; reanimieren

Synoniemen voor "aufmöbeln":


Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0329 seconde
Page rendered in 1.0 seconds