Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- arm:
-
Wiktionary:
- arm → arm
- arm → verarmen, boer, landarbeider, landbouwer, landman, arm, berooid, arme, beklagenswaardig, schamel, ongelukkig, erbarmelijk, zielig
Duits
Uitgebreide vertaling voor arm (Duits) in het Nederlands
arm:
-
arm
arm; pover; berooid; armetierig-
arm bijvoeglijk naamwoord
-
pover bijvoeglijk naamwoord
-
berooid bijvoeglijk naamwoord
-
armetierig bijvoeglijk naamwoord
-
-
arm
-
arm (notleidend)
arm; behoeftig; minvermogend; kommerlijk; armoedig; onvermogend; noodlijdend; armelijk-
arm bijvoeglijk naamwoord
-
behoeftig bijvoeglijk naamwoord
-
minvermogend bijvoeglijk naamwoord
-
kommerlijk bijvoeglijk naamwoord
-
armoedig bijvoeglijk naamwoord
-
onvermogend bijvoeglijk naamwoord
-
noodlijdend bijvoeglijk naamwoord
-
armelijk bijvoeglijk naamwoord
-
-
arm (bedürftig)
-
arm (bedürftig)
Vertaal Matrix voor arm:
Synoniemen voor "arm":
Wiktionary: arm
arm
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• arm | → verarmen | ↔ impoverish — transitive: make poor |
• arm | → boer; landarbeider; landbouwer; landman | ↔ peasant — member of the agriculture low class |
• arm | → arm; berooid | ↔ poor — with no possessions or money |
• arm | → arm; arme; beklagenswaardig | ↔ poor — to be pitied |
• arm | → arm; beklagenswaardig; schamel; ongelukkig; erbarmelijk; zielig | ↔ malheureux — Qui porte malheur, qui annonce ou qui cause du malheur. (Sens général) |