Duits

Uitgebreide vertaling voor arm (Duits) in het Nederlands

arm:

arm bijvoeglijk naamwoord

  1. arm
    arm; pover; berooid; armetierig
  2. arm
    geldeloos
  3. arm (notleidend)
    arm; behoeftig; minvermogend; kommerlijk; armoedig; onvermogend; noodlijdend; armelijk
  4. arm (bedürftig)
    verstoken
  5. arm (bedürftig)
    misdeeld

Vertaal Matrix voor arm:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arm Armlehne
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
verstoken verbrennen; verfeuern; verheizen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
arm arm; notleidend armselig; dürftig; gebrechlich; hinfällig; karg; kärglich; minderwertig; niedrig; schwach; schäbig; ungenügend; untergeordnet; unzureichend; zweitklassig; zweitrangig; ärmlich
armelijk arm; notleidend armselig; armutig; dürftig; gering; ärmlich
armetierig arm hinfällig; matt; schwach
armoedig arm; notleidend armselig; armutig; dürftig; elend; gering; lumpig; mittellos; schlottrig; schäbig; unansehnlich; verlottert; verludert; zerlumpt; ärmlich
behoeftig arm; notleidend
berooid arm armselig; bettelarm; dürftig; empfindlich; eng; gering; geringfügig; hager; hinfällig; karg; knapp; mittellos; schmächtig; schäbig; total verarmt; winzig; ärmlich
kommerlijk arm; notleidend bekümmert; betrübt
minvermogend arm; notleidend
misdeeld arm; bedürftig
noodlijdend arm; notleidend
onvermogend arm; notleidend unbemittelt
pover arm armselig; armutig; dünn; dürftig; elend; empfindlich; eng; fein; flau; gebrechlich; gedrungen; gering; geringfügig; grundlos; hager; handlich; hilflos; hinfällig; hohl; karg; klein; kläglich; knapp; kränklich; kärglich; lumpig; mager; miserabel; mittellos; nichtig; schadhaft; schlaff; schlapp; schlecht; schlottrig; schmächtig; schwach; schwächlich; schäbig; schütter; sehrklein; sparsam; spärlich; unansehnlich; ungültig; unscheinbar; vergänglich; verlottert; verludert; winzig; zerbrechlich; zerlumpt; ärmlich; öde
verstoken arm; bedürftig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geldeloos arm

Synoniemen voor "arm":


Wiktionary: arm

arm
adjective
  1. weinig bezittend
  2. beklagenswaardig

Cross Translation:
FromToVia
arm verarmen impoverishtransitive: make poor
arm boer; landarbeider; landbouwer; landman peasant — member of the agriculture low class
arm arm; berooid poor — with no possessions or money
arm arm; arme; beklagenswaardig poor — to be pitied
arm arm; beklagenswaardig; schamel; ongelukkig; erbarmelijk; zielig malheureux — Qui porte malheur, qui annonce ou qui cause du malheur. (Sens général)

Verwante vertalingen van arm