Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- anvertrauen:
-
Wiktionary:
- anvertrauen → aanbevelen
- anvertrauen → toevertrouwen, schenken, geven, doneren, aandoen, aandraaien, aansteken, schakelen, inschakelen, aanbotsen, geduwd worden, zich stoten, aangeven, aanreiken, doorbrengen, verdrijven, uitgaan, uitkomen, uitlopen, uitstappen, uitstijgen, uittreden, opbrengen, toebrengen, toekennen, verlenen
Duits
Uitgebreide vertaling voor anvertrauen (Duits) in het Nederlands
anvertrauen:
anvertrauen werkwoord (vertraue an, vertraust an, vertraut an, vertraute an, vertrautet an, anvertraut)
-
anvertrauen
toevertrouwen-
toevertrouwen werkwoord (vertrouw toe, vertrouwt toe, vertrouwde toe, vertrouwden toe, toevertrouwd)
-
-
anvertrauen (ergeben)
zich overgeven-
zich overgeven werkwoord
-
Conjugations for anvertrauen:
Präsens
- vertraue an
- vertraust an
- vertraut an
- vertrauen an
- vertraut an
- vertrauen an
Imperfekt
- vertraute an
- vertrautest an
- vertraute an
- vertrauten an
- vertrautet an
- vertrauten an
Perfekt
- habe anvertraut
- hast anvertraut
- hat anvertraut
- haben anvertraut
- habt anvertraut
- haben anvertraut
1. Konjunktiv [1]
- vertraue an
- vertrauest an
- vertraue an
- vertrauen an
- vertrauet an
- vertrauen an
2. Konjunktiv
- vertraute an
- vertrautest an
- vertraute an
- vertrauten an
- vertrautet an
- vertrauten an
Futur 1
- werde anvertrauen
- wirst anvertrauen
- wird anvertrauen
- werden anvertrauen
- werdet anvertrauen
- werden anvertrauen
1. Konjunktiv [2]
- würde anvertrauen
- würdest anvertrauen
- würde anvertrauen
- würden anvertrauen
- würdet anvertrauen
- würden anvertrauen
Diverses
- vertrau an!
- vertraut an!
- vertrauen Sie an!
- anvertraut
- anvertrauend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor anvertrauen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
toevertrouwen | Anvertrauen; Verwahrung; etwas zur Aufbewahrung geben | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
toevertrouwen | anvertrauen | |
zich overgeven | anvertrauen; ergeben | aufgeben; aushändigen; ausliefern; kaitulieren; kapitulieren; übergeben |
Synoniemen voor "anvertrauen":
Wiktionary: anvertrauen
anvertrauen
Cross Translation:
verb
-
toevertrouwen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• anvertrauen | → toevertrouwen | ↔ entrust — To trust to the care of |
• anvertrauen | → schenken; geven; doneren; aandoen; aandraaien; aansteken; schakelen; inschakelen; aanbotsen; geduwd worden; zich stoten; aangeven; aanreiken; doorbrengen; verdrijven; uitgaan; uitkomen; uitlopen; uitstappen; uitstijgen; uittreden; opbrengen; toebrengen; toekennen; verlenen | ↔ donner — Faire un don ; transférer, sans rétribution, la propriété d’une chose que l’on posséder ou dont on jouir, à une autre personne. |