Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal anstellen

Vertaal anstellen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. anstellen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor anstellen (Duits) in het Nederlands

anstellen:

anstellen werkwoord (stelle an, stellst an, stellt an, stellte an, stelltet an, angestellt)

  1. anstellen (einstellen; engagieren; anheuern; anziehen)
    in dienst nemen; aannemen; aantrekken; inhuren
    • in dienst nemen werkwoord (neem in dienst, neemt in dienst, nam in dienst, namen in dienst, in dienst genomen)
    • aannemen werkwoord (neem aan, neemt aan, nam aan, namen aan, aangenomen)
    • aantrekken werkwoord (trek aan, trekt aan, trok aan, trokken aan, aangetrokken)
    • inhuren werkwoord (huur in, huurt in, huurde in, huurden in, ingehuurd)
  2. anstellen (aufräumen; ausräumen; abräumen; )
    opruimen; afdekken; afruimen
    • opruimen werkwoord (ruim op, ruimt op, ruimde op, ruimden op, opgeruimd)
    • afdekken werkwoord (dek af, dekt af, dekte af, dekten af, afgedekt)
    • afruimen werkwoord (ruim af, ruimt af, ruimde af, ruimden af, afgeruimd)

Conjugations for anstellen:

Präsens
  1. stelle an
  2. stellst an
  3. stellt an
  4. stellen an
  5. stellt an
  6. stellen an
Imperfekt
  1. stellte an
  2. stelltest an
  3. stellte an
  4. stellten an
  5. stelltet an
  6. stellten an
Perfekt
  1. habe angestellt
  2. hast angestellt
  3. hat angestellt
  4. haben angestellt
  5. habt angestellt
  6. haben angestellt
1. Konjunktiv [1]
  1. stelle an
  2. stellest an
  3. stelle an
  4. stellen an
  5. stellet an
  6. stellen an
2. Konjunktiv
  1. stellte an
  2. stelltest an
  3. stellte an
  4. stellten an
  5. stelltet an
  6. stellten an
Futur 1
  1. werde anstellen
  2. wirst anstellen
  3. wird anstellen
  4. werden anstellen
  5. werdet anstellen
  6. werden anstellen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde anstellen
  2. würdest anstellen
  3. würde anstellen
  4. würden anstellen
  5. würdet anstellen
  6. würden anstellen
Diverses
  1. stell an!
  2. stellt an!
  3. stellen Sie an!
  5. angestellt
  6. anstellend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

anstellen bijvoeglijk naamwoord

  1. anstellen (geziert)
    aanstellerig; gekunsteld; dikdoenerig

Vertaal Matrix voor anstellen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aannemen Adoptieren; Annehmen; Verdacht; Vermutung; Vorgefühl
aantrekken Ankleiden; Anlegen; Anziehen; Betören; Ruck; Strackziehen
afdekken Abblenden; Abdecken; Abschirmen; Beschützen
in dienst nemen Anheuern; Anstellen
inhuren Anheuern; Anstellen; Einstellen; Engagieren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aannemen anheuern; anstellen; anziehen; einstellen; engagieren adoptieren; akzeptieren; annehmen; beginnen; denken; ein Geschenk annehmen; einkassieren; einstecken; empfangen; glauben; hinnehmen; in Empfang nehmen; schlucken; schätzen; starten; voraussetzen; übernehmen
aantrekken anheuern; anstellen; anziehen; einstellen; engagieren ankleiden; anlegen; annoncieren; anziehen; inserieren; kleiden; rekrutieren; sichanziehen; zumachen; zuziehen
afdekken abblenden; abdecken; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; abziehen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; verfallen; wegräumen abblenden; abdecken; abgrenzen; abschirmen; absperren; abzäunen; begrenzen; umzäunen
afruimen abblenden; abdecken; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; abziehen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; verfallen; wegräumen abräumen
in dienst nemen anheuern; anstellen; anziehen; einstellen; engagieren
inhuren anheuern; anstellen; anziehen; einstellen; engagieren
opruimen abblenden; abdecken; abmontieren; abnehmen; abräumen; abschirmen; abziehen; anstellen; aufhellen; aufklären; aufräumen; ausräumen; ausverkaufen; beheben; benehmen; beseitigen; blenden; decken; egalisieren; einräumen; enteignen; entheben; entnehmen; erleichtern; erlöschen; fallen; klarwerden; schaukeln; schwinden; sinken; verfallen; wegräumen abdecken; abräumen; aufbewahren; aufheben; aufräumen; ausmisten; ausräumen; ausverkaufen; bergen; bewahren; lagern; speichern; weglegen; wegräumen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstellerig anstellen; geziert affektiert; schwülstig; sich anstellen; theatralisch; zimperlich; übertrieben
dikdoenerig anstellen; geziert affektiert; geschraubt; geziert
gekunsteld anstellen; geziert affektiert; gekünstelt; geschraubt; geziert; künstlerisch; künstlich; unecht; unnatürlich
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
opruimen Aufräumen

Synoniemen voor "anstellen":


Wiktionary: anstellen

anstellen
verb
  1. jemandem eine Arbeitsstelle bieten
Cross Translation:
FromToVia
• anstellen → tewerkstellen ↔ employ — to give someone work
• anstellen → aanwerven; aanstellen ↔ hire — to employ
• anstellen → aannemen; aanwerven; huren; in dienst nemen; tewerkstellen ↔ embaucher — engager un salarié, passer avec lui un contrat de travail.

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van anstellen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0455 seconde
Page rendered in 1.0 seconds