Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal anrichten

Vertaal anrichten van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. anrichten:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor anrichten (Duits) in het Nederlands

anrichten:

anrichten werkwoord (richte an, richtest an, richtet an, richtete an, richtetet an, angerichtet)

  1. anrichten (herbeiführen)
    veroorzaken; aandoen; aanstichten; aanrichten
    • veroorzaken werkwoord (veroorzaak, veroorzaakt, veroorzaakte, veroorzaakten, veroorzaakt)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • aanstichten werkwoord (sticht aan, stichtte aan, stichtten aan, aangesticht)
    • aanrichten werkwoord (richt aan, richtte aan, richtten aan, aangericht)
  2. anrichten (bedienen; servieren; dienen; auftragen; auftischen)
    bedienen; opdissen; voorzetten; opdienen; aan tafel bedienen
    • bedienen werkwoord (bedien, bedient, bediende, bedienden, bediend)
    • opdissen werkwoord (dis op, dist op, diste op, disten op, opgedist)
    • voorzetten werkwoord (zet voor, zette voor, zetten voor, voorgezet)
    • opdienen werkwoord (dien op, dient op, diende op, dienden op, opgediend)
    • aan tafel bedienen werkwoord (bedien aan tafel, bedient aan tafel, bediende aan tafel, bedienden aan tafel, aan tafel bediend)
  3. anrichten (bereiten)
    gereedmaken
  4. anrichten (vorsetzen; auftragen; servieren; auftischen)
    voorschotelen
    • voorschotelen werkwoord (schotel voor, schotelt voor, schotelde voor, schotelden voor, voorgeschoteld)

Conjugations for anrichten:

Präsens
  1. richte an
  2. richtest an
  3. richtet an
  4. richten an
  5. richtet an
  6. richten an
Imperfekt
  1. richtete an
  2. richtetest an
  3. richtete an
  4. richteten an
  5. richtetet an
  6. richteten an
Perfekt
  1. habe angerichtet
  2. hast angerichtet
  3. hat angerichtet
  4. haben angerichtet
  5. habt angerichtet
  6. haben angerichtet
1. Konjunktiv [1]
  1. richte an
  2. richtest an
  3. richte an
  4. richten an
  5. richtet an
  6. richten an
2. Konjunktiv
  1. richtete an
  2. richtetest an
  3. richtete an
  4. richteten an
  5. richtetet an
  6. richteten an
Futur 1
  1. werde anrichten
  2. wirst anrichten
  3. wird anrichten
  4. werden anrichten
  5. werdet anrichten
  6. werden anrichten
1. Konjunktiv [2]
  1. würde anrichten
  2. würdest anrichten
  3. würde anrichten
  4. würden anrichten
  5. würdet anrichten
  6. würden anrichten
Diverses
  1. richt an!
  2. richtet an!
  3. richten Sie an!
  5. angerichtet
  6. anrichtend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor anrichten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen Ankleiden; Anlegen; Anziehen
aanrichten Anrichten; Verursachen
opdienen Auftragen; Servieren
opdissen Phantasieren; Servieren
voorzetten Anheften; Ankleben
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan tafel bedienen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren
aandoen anrichten; herbeiführen ankleiden; anlegen; anschalten; anstiften; antun; anziehen; auslösen; bewirken; einschalten; kleiden; sichanziehen; verursachen
aanrichten anrichten; herbeiführen
aanstichten anrichten; herbeiführen
bedienen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren Knöpfe bedienen; bedienen; nutzen; nützen
gereedmaken anrichten; bereiten
opdienen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren
opdissen anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren bedienen; sich bedienen
veroorzaken anrichten; herbeiführen anstiften; antun; auslösen; bewirken; herbeiführen; hervorrufen; verursachen
voorschotelen anrichten; auftischen; auftragen; servieren; vorsetzen
voorzetten anrichten; auftischen; auftragen; bedienen; dienen; servieren

Synoniemen voor "anrichten":


Wiktionary: anrichten

anrichten
verb
  1. veroorzaken, met name van schade







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1001 seconde
Page rendered in 1.0 seconds