Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
-
anlegen:
- installeren; aanleggen; monteren en aansluiten; plaatsen; aanbrengen; investeren; beleggen; aanmeren; vastleggen; vastbinden; meren; vastmaken; vastmeren; afmeren; aan een touw vastleggen; aankleden; aantrekken; aandoen; debarkeren; aan land gaan; ontschepen; aan wal gaan; landen; terechtkomen; neerkomen; op de grond komen; bevestigen; verzekeren; verbinden; vastzetten
-
Wiktionary:
- anlegen → beleggen
- anlegen → aanleggen, aanmeren, ontwerpen, schragen, steunen, stutten, ondersteunen, aanwenden, benutten, gebruiken, aandoen, aantrekken, opleggen, opbrengen, aanbrengen, leggen, steken, plaatsen, stellen, stoppen, zetten, doen, doorvoeren, in toepassing brengen, toepassen, aanzetten, voordoen, telegraferen, verzenden, afgeven, deponeren, in bewaring geven, inleggen, forceren, opdringen, aanslaan, belasten, belasting heffen op, veraccijnzen, dwingen, noodzaken, verplichten, zich opdringen, accepteren, aannemen, ontvangen, kleden, aankleden, omkleden, staan, bekleden, overtrekken, pleisteren, bepleisteren, stukadoren
Duits
Uitgebreide vertaling voor anlegen (Duits) in het Nederlands
anlegen:
-
anlegen (installieren; einrichten; bauen)
-
anlegen (investieren; investierenin)
-
anlegen (festmachen; heften; verankern; anketten; befestigen; anbinden; festbinden; einhaken)
aanleggen; aanmeren; vastleggen; vastbinden; meren; vastmaken; vastmeren; afmeren-
aanmeren werkwoord
-
anlegen (vertäuen)
-
anlegen (ankleiden; anziehen; sichanziehen; kleiden)
-
anlegen (an Land gehen)
-
anlegen (zurechtkommen; hinunterkommen; hinkommen; an Land gehen; hingeraten; herabsteigen)
-
anlegen (festmachen; befestigen; verankern; dokumentieren; festbinden; festhalten; heften; anbinden; anketten)
Conjugations for anlegen:
Präsens
- lege an
- legst an
- legt an
- legen an
- legt an
- legen an
Imperfekt
- legte an
- legtest an
- legte an
- legten an
- legtet an
- legten an
Perfekt
- habe angelegt
- hast angelegt
- hat angelegt
- haben angelegt
- habt angelegt
- haben angelegt
1. Konjunktiv [1]
- lege an
- legest an
- lege an
- legen an
- leget an
- legen an
2. Konjunktiv
- legte an
- legtest an
- legte an
- legten an
- legtet an
- legten an
Futur 1
- werde anlegen
- wirst anlegen
- wird anlegen
- werden anlegen
- werdet anlegen
- werden anlegen
1. Konjunktiv [2]
- würde anlegen
- würdest anlegen
- würde anlegen
- würden anlegen
- würdet anlegen
- würden anlegen
Diverses
- leg an!
- legt an!
- legen Sie an!
- angelegt
- anlegend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor anlegen:
Synoniemen voor "anlegen":
Wiktionary: anlegen
anlegen
Cross Translation:
Cross Translation: