Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
- angeschlagen:
- anschlagen:
-
Wiktionary:
- angeschlagen → aangeslagen
- anschlagen → aanplakken, afficheren
Duits
Uitgebreide vertaling voor angeschlagen (Duits) in het Nederlands
angeschlagen:
-
angeschlagen (beschädigt; kaputt; defekt; ramponiert; kaputtgebrochen; schadhaft; zerrissen; zerbrochen; gebrochen; durchgebrochen; entzwei)
beschadigd; kapot; gebarsten; stuk-
beschadigd bijvoeglijk naamwoord
-
kapot bijvoeglijk naamwoord
-
gebarsten bijvoeglijk naamwoord
-
stuk bijvoeglijk naamwoord
-
-
angeschlagen (verletzt)
-
angeschlagen (verwundet; havariert; beschädigt; ramponiert)
gewond; aangeslagen; gehavend-
gewond bijvoeglijk naamwoord
-
aangeslagen bijvoeglijk naamwoord
-
gehavend bijvoeglijk naamwoord
-
-
angeschlagen (ramponiert; beschädigt; havariert)
aan flarden-
aan flarden bijvoeglijk naamwoord
-
-
angeschlagen (geschunden; schadhaft; beschädigt; ramponiert; havariert)
Vertaal Matrix voor angeschlagen:
Synoniemen voor "angeschlagen":
Wiktionary: angeschlagen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• angeschlagen | → aangeslagen | ↔ beleaguered — beset by trouble or difficulty |
angeschlagen vorm van anschlagen:
-
anschlagen (taxieren; veranschlagen)
-
anschlagen (beschädigen; schaden; düpieren; verletzen; behindern; kränken; benachteiligen; schädigen)
schade berokkenen; schade toebrengen aan; schaden; benadelen; duperen; nadeel toebrengen-
schade berokkenen werkwoord (berokken schade, berokkent schade, berokkende schade, berokkenden schade, schade berokkend)
-
schade toebrengen aan werkwoord (breng schade toe aan, brengt schade toe aan, bracht schade toe aan, brachten schade toe aan, volbracht schade toe aan)
-
nadeel toebrengen werkwoord (breng nadeel toe, brengt nadeel toe, bracht nadeel toe, brachten nadeel toe, nadeel toegebracht)
-
Conjugations for anschlagen:
Präsens
- schlage an
- schlägst an
- schlägt an
- schlagen an
- schlagt an
- schlagen an
Imperfekt
- schlug an
- schlugst an
- schlug an
- schlugen an
- schlugt an
- schlugen an
Perfekt
- habe angeschlagen
- hast angeschlagen
- hat angeschlagen
- haben angeschlagen
- habt angeschlagen
- haben angeschlagen
1. Konjunktiv [1]
- schlage an
- schlagest an
- schlage an
- schlagen an
- schlaget an
- schlagen an
2. Konjunktiv
- schlüge an
- schlügest an
- schlüge an
- schlügen an
- schlüget an
- schlügen an
Futur 1
- werde anschlagen
- wirst anschlagen
- wird anschlagen
- werden anschlagen
- werdet anschlagen
- werden anschlagen
1. Konjunktiv [2]
- würde anschlagen
- würdest anschlagen
- würde anschlagen
- würden anschlagen
- würdet anschlagen
- würden anschlagen
Diverses
- schlag an!
- schlagt an!
- schlagen Sie an!
- angeschlagen
- anschlagend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie
Vertaal Matrix voor anschlagen:
Synoniemen voor "anschlagen":
Wiktionary: anschlagen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• anschlagen | → aanplakken; afficheren | ↔ placarder — mettre, afficher un placard. |
Computer vertaling door derden: