Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal angehen

Vertaal angehen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. angehen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor angehen (Duits) in het Nederlands

angehen:

angehen werkwoord (gehe an, gehst an, geht an, gang an, ganget an, angegangen)

  1. angehen (gehen um; betreffen)
    betreffen; aangaan; slaan op
    • betreffen werkwoord (betref, betreft, betrof, betroffen, betroffen)
    • aangaan werkwoord (ga aan, gaat aan, ging aan, gingen aan, aangegaan)
    • slaan op werkwoord (sla op, slaat op, sloeg op, sloegen op, geslagen op)
  2. angehen (Belange haben; betreffen)
    aangaan; zorg inboezemen; belang inboezemen
  3. angehen
    contract aangaan
  4. angehen (aufsteigen; aufführen; steigen; )
    opstijgen; omhoogkomen; opvliegen
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • omhoogkomen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • opvliegen werkwoord (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)

Conjugations for angehen:

Präsens
  1. gehe an
  2. gehst an
  3. geht an
  4. gehen an
  5. geht an
  6. gehen an
Imperfekt
  1. gang an
  2. gangst an
  3. gang an
  4. gangen an
  5. ganget an
  6. gangen an
Perfekt
  1. bin angegangen
  2. bist angegangen
  3. ist angegangen
  4. sind angegangen
  5. seid angegangen
  6. sind angegangen
1. Konjunktiv [1]
  1. gehe an
  2. gehest an
  3. gehe an
  4. gehen an
  5. gehet an
  6. gehen an
2. Konjunktiv
  1. gänge an
  2. gängest an
  3. gänge an
  4. gängen an
  5. gänget an
  6. gängen an
Futur 1
  1. werde angehen
  2. wirst angehen
  3. wird angehen
  4. werden angehen
  5. werdet angehen
  6. werden angehen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde angehen
  2. würdest angehen
  3. würde angehen
  4. würden angehen
  5. würdet angehen
  6. würden angehen
Diverses
  1. geh an!
  2. geht an!
  3. gehen Sie an!
  5. angegangen
  6. angehend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor angehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangaan Betreffen
betreffen Betreffen
omhoogkomen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opstijgen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opvliegen Aufbrausen; Auffahren
zorg inboezemen Sorgen machen um
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangaan Belange haben; angehen; betreffen; gehen um anfangen; anknöpfen; antun; beginnen; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; starten; treffen
belang inboezemen Belange haben; angehen; betreffen
betreffen angehen; betreffen; gehen um antun; berühren; betreffen; bewegen; erregen; rühren; treffen
contract aangaan angehen
omhoogkomen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen aufstehen; heraufkommen; hinaufkommen; sich erheben
opstijgen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen abfliegen; abheben; aufsteigen; emporsteigen; fortfliegen; hinaufsteigen; wegfliegen
opvliegen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen auffliegen; aufwehen; aufwirbeln; hinauffliegen
slaan op angehen; betreffen; gehen um
zorg inboezemen Belange haben; angehen; betreffen

Synoniemen voor "angehen":


Wiktionary: angehen

angehen
verb
  1. betreffen

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0338 seconde
Page rendered in 1.0 seconds