Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal akzelerieren

Vertaal akzelerieren van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. akzelerieren:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor akzelerieren (Duits) in het Nederlands

akzelerieren:

akzelerieren werkwoord (akzeleriere, akzelerierst, akzeleriert, akzelerierte, akzeleriertet, akzeleriert)

  1. akzelerieren (aufsteigen; aufführen; steigen; )
    opstijgen; omhoogkomen; opvliegen
    • opstijgen werkwoord (stijg op, stijgt op, steeg op, stegen op, opgestegen)
    • omhoogkomen werkwoord (kom omhoog, komt omhoog, kwam omhoog, kwamen omhoog, omhooggekomen)
    • opvliegen werkwoord (vlieg op, vliegt op, vloog op, vlogen op, opgevlogen)

Conjugations for akzelerieren:

Präsens
  1. akzeleriere
  2. akzelerierst
  3. akzeleriert
  4. akzelerieren
  5. akzeleriert
  6. akzelerieren
Imperfekt
  1. akzelerierte
  2. akzeleriertest
  3. akzelerierte
  4. akzelerierten
  5. akzeleriertet
  6. akzelerierten
Perfekt
  1. habe akzeleriert
  2. hast akzeleriert
  3. hat akzeleriert
  4. haben akzeleriert
  5. habt akzeleriert
  6. haben akzeleriert
1. Konjunktiv [1]
  1. akzeleriere
  2. akzelerierest
  3. akzeleriere
  4. akzelerieren
  5. akzelerieret
  6. akzelerieren
2. Konjunktiv
  1. akzelerierte
  2. akzeleriertest
  3. akzelerierte
  4. akzelerierten
  5. akzeleriertet
  6. akzelerierten
Futur 1
  1. werde akzelerieren
  2. wirst akzelerieren
  3. wird akzelerieren
  4. werden akzelerieren
  5. werdet akzelerieren
  6. werden akzelerieren
1. Konjunktiv [2]
  1. würde akzelerieren
  2. würdest akzelerieren
  3. würde akzelerieren
  4. würden akzelerieren
  5. würdet akzelerieren
  6. würden akzelerieren
Diverses
  1. akzelerier!
  2. akzeleriert!
  3. akzelerieren Sie!
  5. akzeleriert
  6. akzelerierend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor akzelerieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
omhoogkomen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opstijgen Abheben; Ansteigen; Aufgehen; Steigen
opvliegen Aufbrausen; Auffahren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
omhoogkomen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen aufstehen; heraufkommen; hinaufkommen; sich erheben
opstijgen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen abfliegen; abheben; aufsteigen; emporsteigen; fortfliegen; hinaufsteigen; wegfliegen
opvliegen abheben; akzelerieren; angehen; anlaufen; ansteigen; anziehen; aufbrechen; aufführen; aufrücken; aufstauben; aufsteigen; aufwallen; aufwehen; aufwerfen; aufwirbeln; aufziehen; davontragen; einläuten; einschnauben; einschnupfen; emporsteigen; erheben; errichten; ersteigen; heben; heraufkommen; heraufsteigen; herausquellen; hinaufgehen; hinaufkommen; hinaufsteigen; hissen; hochkrempeln; hochsteigen; hochziehen; sichheben; sprudeln; starten; steigen; steigern; verkehren; verwirken; wallen auffliegen; aufwehen; aufwirbeln; hinauffliegen

Wiktionary: akzelerieren

Cross Translation:
FromToVia
• akzelerieren → accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen ↔ favoriser — traiter avec les signes d’une préférence ou d'une bienveillance marquer.
• akzelerieren → accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen; in kassen kweken; murw maken ↔ forcer — briser, rompre, ouvrir quelque chose avec violence.
• akzelerieren → terugzetten; verhaasten; vervroegen; accelereren; bespoedigen; versnellen ↔ hâter — Faire avancer vite, accélérer.
• akzelerieren → dringen; haasten; jachten; tot haast aanzetten; urgent zijn; drukken; knellen; persen; pressen; aandrukken; aandringen; accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen ↔ presser — exercer une pression, serrer plus ou moins fort.
• akzelerieren → accelereren; bespoedigen; verhaasten; versnellen; afgooien; afwerpen; uitgooien ↔ précipiter — jeter, faire tomber d’un lieu élevé.

Computer vertaling door derden:






Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1365 seconde
Page rendered in 1.0 seconds