Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal abhauen

Vertaal abhauen van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. abhauen:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor abhauen (Duits) in het Nederlands

abhauen:

abhauen werkwoord (haue ab, haust ab, haut ab, haute ab, hautet ab, agehaut)

  1. abhauen (sich aus dem Staub machen; wegscheren; verschwinden)
    opflikkeren; oprotten
    • opflikkeren werkwoord (flikker op, flikkert op, flikkerde op, flikkerden op, opgeflikkerd)
    • oprotten werkwoord
  2. abhauen (abkratzen; sich zum Teufel scheren; abzischen; abzwitschen)
    opdonderen; opkrassen; inrukken; oplazeren; ophoepelen
    • opdonderen werkwoord (donder op, dondert op, donderde op, donderden op, opgedonderd)
    • opkrassen werkwoord (kras op, krast op, kraste op, krasten op, opgekrast)
    • inrukken werkwoord (ruk in, rukt in, rukte in, rukten in, ingerukt)
    • oplazeren werkwoord (lazer op, lazert op, lazerde op, lazerden op, opgelazerd)
    • ophoepelen werkwoord (hoepel op, hoepelt op, hoepelde op, hoepelden op, opgehoepeld)
  3. abhauen (verschwinden; sich wegscheren; abzischen)
    opkrassen
    • opkrassen werkwoord (kras op, krast op, kraste op, krasten op, opgekrast)
  4. abhauen (abhouwen; kappen)
    afkappen; afhouwen; afhakken
    • afkappen werkwoord (kap af, kapt af, kapte af, kapten af, afgekapt)
    • afhouwen werkwoord (houw af, houwt af, houwde af, houwden af, afgehouwen)
    • afhakken werkwoord (hak af, hakt af, hakte af, hakten af, afgehakt)
  5. abhauen (abkappen)
    afkappen
    • afkappen werkwoord (kap af, kapt af, kapte af, kapten af, afgekapt)

Conjugations for abhauen:

Präsens
  1. haue ab
  2. haust ab
  3. haut ab
  4. hauen ab
  5. haut ab
  6. hauen ab
Imperfekt
  1. haute ab
  2. hautest ab
  3. haute ab
  4. hauten ab
  5. hautet ab
  6. hauten ab
Perfekt
  1. habe agehaut
  2. hast agehaut
  3. hat agehaut
  4. haben agehaut
  5. habt agehaut
  6. haben agehaut
1. Konjunktiv [1]
  1. haue ab
  2. hauest ab
  3. haue ab
  4. hauen ab
  5. hauet ab
  6. hauen ab
2. Konjunktiv
  1. haute ab
  2. hautest ab
  3. haute ab
  4. hauten ab
  5. hautet ab
  6. hauten ab
Futur 1
  1. werde abhauen
  2. wirst abhauen
  3. wird abhauen
  4. werden abhauen
  5. werdet abhauen
  6. werden abhauen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abhauen
  2. würdest abhauen
  3. würde abhauen
  4. würden abhauen
  5. würdet abhauen
  6. würden abhauen
Diverses
  1. hau ab!
  2. haut ab!
  3. hauen Sie ab!
  5. agehaut
  6. abhauend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor abhauen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhakken Abkappen
afhouwen Abkappen
inrukken Abhauen
ophoepelen Abhauen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afhakken abhauen; abhouwen; kappen
afhouwen abhauen; abhouwen; kappen
afkappen abhauen; abhouwen; abkappen; kappen
inrukken abhauen; abkratzen; abzischen; abzwitschen; sich zum Teufel scheren
opdonderen abhauen; abkratzen; abzischen; abzwitschen; sich zum Teufel scheren
opflikkeren abhauen; sich aus dem Staub machen; verschwinden; wegscheren
ophoepelen abhauen; abkratzen; abzischen; abzwitschen; sich zum Teufel scheren
opkrassen abhauen; abkratzen; abzischen; abzwitschen; sich wegscheren; sich zum Teufel scheren; verschwinden
oplazeren abhauen; abkratzen; abzischen; abzwitschen; sich zum Teufel scheren
oprotten abhauen; sich aus dem Staub machen; verschwinden; wegscheren

Synoniemen voor "abhauen":


Wiktionary: abhauen

abhauen
verb
  1. etwas abschlagen, abtrennen (starke und schwache Konjugation: hieb/ haute ab und abgehauen/ abgehaut)
abhauen
verb
  1. weggaan
Cross Translation:
FromToVia
• abhauen → ervandoor gaan ↔ do one — depart from a place
• abhauen → wegwezen ↔ scram — go away
• abhauen → vluchten; wegstuiven; het op een lopen zetten ↔ skedaddle — move or run away quickly







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0345 seconde
Page rendered in 1.0 seconds