Home ->Woordenboeken ->Duits/Nederlands ->Vertaal abhandeln

Vertaal abhandeln van Duits naar Nederlands

Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. abhandeln:
  2. Wiktionary:

Duits

Uitgebreide vertaling voor abhandeln (Duits) in het Nederlands

abhandeln:

abhandeln werkwoord (handele ab, handelst ab, handelt ab, handelte ab, handeltet ab, abgehandelt)

  1. abhandeln (schlichten; abwickeln; beilegen)
    afhandelen; twist uit de weg ruimen; beslechten; afdoen
    • afhandelen werkwoord (handel af, handelt af, handelde af, handelden af, afgehandeld)
    • beslechten werkwoord (beslecht, beslechtte, beslechtten, beslecht)
    • afdoen werkwoord (doe af, doet af, deed af, deden af, afgedaan)
  2. abhandeln (abfertigen; einklarieren)
    behandelen; iets afhandelen
  3. abhandeln (feilschen; herunterhandeln; handeln; abfeilschen)
    onderhandelen; afdingen; marchanderen; pingelen; sjacheren; afpingelen
    • onderhandelen werkwoord (onderhandel, onderhandelt, onderhandelde, onderhandelden, onderhandeld)
    • afdingen werkwoord (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)
    • marchanderen werkwoord (marchandeer, marchandeert, marchandeerde, marchandeerden, gemarchandeerd)
    • pingelen werkwoord (pingel, pingelt, pingelde, pingelden, gepingeld)
    • sjacheren werkwoord (sjacher, sjachert, sjacherde, sjacherden, gesjacherd)
    • afpingelen werkwoord (pingel af, pingelt af, pingelde af, pingelden af, afgepingeld)

Conjugations for abhandeln:

Präsens
  1. handele ab
  2. handelst ab
  3. handelt ab
  4. handelen ab
  5. handelt ab
  6. handelen ab
Imperfekt
  1. handelte ab
  2. handeltest ab
  3. handelte ab
  4. handelten ab
  5. handeltet ab
  6. handelten ab
Perfekt
  1. habe abgehandelt
  2. hast abgehandelt
  3. hat abgehandelt
  4. haben abgehandelt
  5. habt abgehandelt
  6. haben abgehandelt
1. Konjunktiv [1]
  1. handele ab
  2. handelest ab
  3. handele ab
  4. handelen ab
  5. handelet ab
  6. handelen ab
2. Konjunktiv
  1. handelte ab
  2. handeltest ab
  3. handelte ab
  4. handelten ab
  5. handeltet ab
  6. handelten ab
Futur 1
  1. werde abhandeln
  2. wirst abhandeln
  3. wird abhandeln
  4. werden abhandeln
  5. werdet abhandeln
  6. werden abhandeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde abhandeln
  2. würdest abhandeln
  3. würde abhandeln
  4. würden abhandeln
  5. würdet abhandeln
  6. würden abhandeln
Diverses
  1. handel ab!
  2. handelt ab!
  3. handelen Sie ab!
  5. abgehandelt
  6. anhandelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor abhandeln:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen Abfeilschen; Feilschen; Gefeilsche
afhandelen Abwickeln; Erledigen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen abfeilschen; abhandeln; feilschen; handeln; herunterhandeln feilschen; handeln; unterhandeln
afdoen abhandeln; abwickeln; beilegen; schlichten in Ordnung bringen; klären
afhandelen abhandeln; abwickeln; beilegen; schlichten
afpingelen abfeilschen; abhandeln; feilschen; handeln; herunterhandeln
behandelen abfertigen; abhandeln; einklarieren behandeln; versorgen
beslechten abhandeln; abwickeln; beilegen; schlichten
iets afhandelen abfertigen; abhandeln; einklarieren
marchanderen abfeilschen; abhandeln; feilschen; handeln; herunterhandeln
onderhandelen abfeilschen; abhandeln; feilschen; handeln; herunterhandeln
pingelen abfeilschen; abhandeln; feilschen; handeln; herunterhandeln
sjacheren abfeilschen; abhandeln; feilschen; handeln; herunterhandeln
twist uit de weg ruimen abhandeln; abwickeln; beilegen; schlichten

Synoniemen voor "abhandeln":


Wiktionary: abhandeln

Cross Translation:
FromToVia
• abhandeln → te maken hebben met ↔ deal — be concerned with







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0357 seconde
Page rendered in 1.0 seconds