Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Waschen:
  2. Wiktionary:
    • Waschen → was


Duits

Uitgebreide vertaling voor Waschen (Duits) in het Nederlands

Waschen:

Waschen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Waschen (Reinigen; Sauber machen)
    reinigen; het wassen; de wassing
    • reinigen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • wassen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • wassing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Waschen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
reinigen Reinigen; Sauber machen; Waschen Putzen; Reinigen; Reinigung; Saubermachen; Säuberung
wassen Reinigen; Sauber machen; Waschen Schwellen
wassing Reinigen; Sauber machen; Waschen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
reinigen abtreiben; aufklären; aufräumen; ausmisten; ausräumen; klären; läutern; putzen; reinigen; reinmachen; saubermachen; säubern
wassen ausspülen; gedeihen; waschen
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
wassen wächsern

Wiktionary: Waschen


Cross Translation:
FromToVia
Waschen was laundry — laundering; washing