Duits

Uitgebreide vertaling voor Uhr (Duits) in het Nederlands

Uhr:

Uhr [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Uhr (Zeitraum; Zeitabschnitt; Abschnitt)
    het uur; tijdsbestek van een uur
  2. die Uhr
    het horloge
    • horloge [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. die Uhr (Armbanduhr)
    het zakuurwerk; het klokje; het polshorloge; het zakhorloge
  4. die Uhr (Systemuhr)

Vertaal Matrix voor Uhr:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
horloge Uhr
klokje Armbanduhr; Uhr Glöckchen; kleine Uhr
polshorloge Armbanduhr; Uhr
tijdsbestek van een uur Abschnitt; Uhr; Zeitabschnitt; Zeitraum
uur Abschnitt; Uhr; Zeitabschnitt; Zeitraum
zakhorloge Armbanduhr; Uhr
zakuurwerk Armbanduhr; Uhr
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
systeemklok Systemuhr; Uhr

Synoniemen voor "Uhr":


Wiktionary: Uhr

Uhr
noun
  1. Zusatz zur (offiziellen) Zeitangabe, zur Frage nach dem Zeitpunkt; siehe auch: Verzeichnis:Deutsch/Uhrzeit
  2. Instrument zur Messung der Zeit, Chronometer
Uhr
noun
  1. tijdstip, ogenblik
  2. een mechaniek dat de tijd bijhoudt of aangeeft

Cross Translation:
FromToVia
Uhr klok clock — instrument to measure or keep track of time
Uhr horloge watch — portable or wearable timepiece
Uhr uur heure — Heures écoulées depuis minuit ou midi
Uhr klok; uurwerk horloge — horloge
Uhr slingeruurwerk; klok; uurwerk; slinger pendulehorloge d’appartement dont le mouvement régulariser par un pendule.

Verwante vertalingen van Uhr