Duits

Uitgebreide vertaling voor Trick (Duits) in het Nederlands

Trick:

Trick [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Trick (Geschicklichkeit; Kunst; Künste; )
    de kunst; de handigheid; de truc; de toer; de kneep
    • kunst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • handigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • truc [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • toer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kneep [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Trick (Kniff; Kunstgriff)
    het kunstje; het foefje; de truc; de kneep; het kneepje; het maniertje
    • kunstje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • foefje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • truc [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • kneep [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kneepje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • maniertje [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. der Trick (Kniff)
    de truc; de trucage
    • truc [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • trucage [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  4. der Trick (Handgriff; Griff; Henkel; )
    het handvat; de greep; de handel; de hendel; de handgreep
    • handvat [het ~] zelfstandig naamwoord
    • greep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • handel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hendel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • handgreep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. der Trick (Kunstgriff; Behendigkeit; Kniff; Ausflug)
    de kunst; de behendigheid; de truc; de handigheid; het kunstje; de kunstgreep
    • kunst [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • behendigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • truc [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • handigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • kunstje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • kunstgreep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  6. der Trick (Kniff; Manöver; Kunstgriff)
    de manoeuvre; de list; de kunstgreep
    • manoeuvre [de ~] zelfstandig naamwoord
    • list [de ~] zelfstandig naamwoord
    • kunstgreep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  7. der Trick (List; Spitzfindigkeit; Kniff; )
    de list; sluwe streek; de slimheid
  8. der Trick (Kniff; Kunststück; Kunstgriff)
    foef
    • foef [znw.] zelfstandig naamwoord
  9. der Trick (falscher Trick)
    de valsheid; gemene streek; vuile truc

Vertaal Matrix voor Trick:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behendigheid Ausflug; Behendigkeit; Kniff; Kunstgriff; Trick
foef Kniff; Kunstgriff; Kunststück; Trick
foefje Kniff; Kunstgriff; Trick
gemene streek Trick; falscher Trick Gaunerstreich; Gemeinheit; Hinterlistigkeit; Niederträchtigkeit; Schurkenstreich; Schurkerei; Schweinerei
greep Griff; Handgriff; Henkel; Kniff; Kunstgriff; Stiel; Trick Festnehmen; Festpacken; Griff; Handgriff; Henkel; Kolben
handel Griff; Handgriff; Henkel; Kniff; Kunstgriff; Stiel; Trick Geschäft; Geschäfte; Geschäftsverkehr; Güterhandel; Handel; Handelsbetrieb; Handelsverkehr; Handelsware; Handeltreiben; Kaufhandel; Kaufware; Kommerzie; Laden
handgreep Griff; Handgriff; Henkel; Kniff; Kunstgriff; Stiel; Trick
handigheid Ausflug; Behendigkeit; Fertigkeit; Gelehrtheit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Gewandtheit; Kenntnis; Kniff; Kunst; Kunstgriff; Künste; Sachverstand; Trick; Tüchtigkeit; Wissen Gewandtheit
handvat Griff; Handgriff; Henkel; Kniff; Kunstgriff; Stiel; Trick
hendel Griff; Handgriff; Henkel; Kniff; Kunstgriff; Stiel; Trick Griff; Handgriff; Hebel; Henkel; Klinke; Krücke
kneep Fertigkeit; Gelehrtheit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Gewandtheit; Kenntnis; Kniff; Kunst; Kunstgriff; Künste; Sachverstand; Trick; Tüchtigkeit; Wissen Kneifen
kneepje Kniff; Kunstgriff; Trick
kunst Ausflug; Behendigkeit; Fertigkeit; Gelehrtheit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Gewandtheit; Kenntnis; Kniff; Kunst; Kunstgriff; Künste; Sachverstand; Trick; Tüchtigkeit; Wissen
kunstgreep Ausflug; Behendigkeit; Kniff; Kunstgriff; Manöver; Trick
kunstje Ausflug; Behendigkeit; Kniff; Kunstgriff; Trick
list Dreistigkeit; Gerissenheit; Gewandtheit; Gewieftheit; Kniff; Kunstgriff; List; Manöver; Pfiffigkeit; Schlauheit; Spitzfindigkeit; Trick; Witzigkeit
maniertje Kniff; Kunstgriff; Trick
manoeuvre Kniff; Kunstgriff; Manöver; Trick Manöver; Scheingefecht; Scheinkampf
slimheid Dreistigkeit; Gerissenheit; Gewandtheit; Gewieftheit; Kniff; List; Pfiffigkeit; Schlauheit; Spitzfindigkeit; Trick; Witzigkeit Gerissenheit; Gewieftheit; Intelligenz; Klugheit; Pfiffigkeit; Verständnis
sluwe streek Dreistigkeit; Gerissenheit; Gewandtheit; Gewieftheit; Kniff; List; Pfiffigkeit; Schlauheit; Spitzfindigkeit; Trick; Witzigkeit
toer Fertigkeit; Gelehrtheit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Gewandtheit; Kenntnis; Kniff; Kunst; Künste; Sachverstand; Trick; Tüchtigkeit; Wissen Ausfahrt; Ausflug; Bahn; Erkundung; Erkundungsfahrt; Exkurs; Exkursion; Expedition; Fahrt; Fußwanderung; Gastspielreise; Lehrausflug; Leistung; Marsch; Passage; Reise; Ritt; Route; Runde; Rundfahrt; Rundgang; Rundläufe; Rundreise; Schulausflug; Seereise; Spazierfahrt; Spritzfahrt; Studienreise; Tagesausflug; Tagestour; Tour; lästige Arbeit; seine Runde machen; Überfahrt
truc Ausflug; Behendigkeit; Fertigkeit; Gelehrtheit; Geschicklichkeit; Geschicktheit; Gewandtheit; Kenntnis; Kniff; Kunst; Kunstgriff; Künste; Sachverstand; Trick; Tüchtigkeit; Wissen
trucage Kniff; Trick
valsheid Trick; falscher Trick Falschheit; Fälschung; Gaukelei; Gemeinheit; Hinterlistigkeit; Irreführung; Lügenhaftigkeit; Schummelei; Schurkerei; Schwindelei; Täuschung; Tücke; Unechtheit; Unnatürlichkeit; Verlogenheit
vuile truc Trick; falscher Trick
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
greep Ziehpunkt

Synoniemen voor "Trick":


Wiktionary: Trick

Trick
noun
  1. ein Kunstgriff am Rande von Sitte, Rechtschaffenheit und Legalität
Trick
noun
  1. een handeling om op een slimme manier een doel te bereiken

Cross Translation:
FromToVia
Trick kunstgreep; strategie; tactiek ploy — strategy, tactic

Verwante vertalingen van Trick