Traurigkeit in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Traurigkeit:
- treurigheid; somberheid; zwaarmoedigheid; neerslachtigheid; gedeprimeerdheid; bedroefdheid; droefheid; melancholie; droefgeestigheid; lagedrukgebied; depressie; drukminimum
Wiktionary:
- Traurigkeit → verdriet, smart, rouw, ongelukkigheid

Duits

Uitgebreide vertaling voor Traurigkeit (Duits) in het Nederlands

die Traurigkeit (Trauer; Gram; Betrübnis)
de treurigheid
- treurigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Traurigkeit (Schwermut; Mutlosigkeit; Trübseligkeit; Trübsinnigkeit)
de somberheid; de zwaarmoedigheid; de neerslachtigheid; gedeprimeerdheid
- somberheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- zwaarmoedigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- neerslachtigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gedeprimeerdheid [znw.] zelfstandig naamwoord
die Traurigkeit (Betrübnis)
de bedroefdheid
- bedroefdheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Traurigkeit (Betrübnis; Trauer; Gram; Trübsal; Bekümmernis)
de droefheid
- droefheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Traurigkeit (Melancholie; Schwermut; Trübsinn)
de melancholie; de droefgeestigheid
- melancholie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- droefgeestigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Traurigkeit (Tiefkonjunktur; Depression; Geschäftsflaute; Einstürze; Geschäftsstille)
het lagedrukgebied; de depressie; drukminimum
- lagedrukgebied [het ~] zelfstandig naamwoord
- depressie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- drukminimum [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bedroefdheid	Betrübnis; Traurigkeit
depressie	Depression; Einstürze; Geschäftsflaute; Geschäftsstille; Tiefkonjunktur; Traurigkeit	Depression; Gemütsleiden; Krise; Tief; Trübsinn; niedrige Konjunktur
droefgeestigheid	Melancholie; Schwermut; Traurigkeit; Trübsinn
droefheid	Bekümmernis; Betrübnis; Gram; Trauer; Traurigkeit; Trübsal
drukminimum	Depression; Einstürze; Geschäftsflaute; Geschäftsstille; Tiefkonjunktur; Traurigkeit
gedeprimeerdheid	Mutlosigkeit; Schwermut; Traurigkeit; Trübseligkeit; Trübsinnigkeit
lagedrukgebied	Depression; Einstürze; Geschäftsflaute; Geschäftsstille; Tiefkonjunktur; Traurigkeit
melancholie	Melancholie; Schwermut; Traurigkeit; Trübsinn
neerslachtigheid	Mutlosigkeit; Schwermut; Traurigkeit; Trübseligkeit; Trübsinnigkeit
somberheid	Mutlosigkeit; Schwermut; Traurigkeit; Trübseligkeit; Trübsinnigkeit	Farblosigkeit; Grau; Lebensmüdigkeit; Mutlosigkeit; Schwermut; Schwermütigkeit; Trostlosigkeit; Trübsal; Trübsinn; Verzweiflung; Ödheit
treurigheid	Betrübnis; Gram; Trauer; Traurigkeit
zwaarmoedigheid	Mutlosigkeit; Schwermut; Traurigkeit; Trübseligkeit; Trübsinnigkeit

Betroffenheit; Trauer; Affekt; Emotion; Empfindung; Gefühl; Gefühlsbewegung; Gefühlsregung; Gespür; Regung; Sentiment; Stimmungslage
Depression; Melancholie; Miesepetrigkeit; Niedergeschlagenheit; schlechte Laune; Schwermut; Tristesse; Trübsal; Trübsinn; Wehmut

Cross Translation:

From	To	Via
• Traurigkeit	→ verdriet	↔ sadness — state/emotion
• Traurigkeit	→ smart; rouw	↔ sorrow — unhappiness
• Traurigkeit	→ ongelukkigheid	↔ unhappiness — feeling of not being happy