Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Teppich:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Teppich (Duits) in het Nederlands

Teppich:

Teppich [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Teppich (Fußbodenbelag; Belag)
    het tapijt; het karpet; het vloerkleed
    • tapijt [het ~] zelfstandig naamwoord
    • karpet [het ~] zelfstandig naamwoord
    • vloerkleed [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Teppich (Fußbodenbelag; Belag)
    het tapijt; de vloerbedekking; het tapijtje
  3. der Teppich (Decke)
    de kleed
    • kleed [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. der Teppich
    de tapijten

Vertaal Matrix voor Teppich:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
karpet Belag; Fußbodenbelag; Teppich
kleed Decke; Teppich
tapijt Belag; Fußbodenbelag; Teppich
tapijten Teppich
tapijtje Belag; Fußbodenbelag; Teppich
vloerbedekking Belag; Fußbodenbelag; Teppich
vloerkleed Belag; Fußbodenbelag; Teppich

Synoniemen voor "Teppich":

  • Auslegeware; Einrichtungsgegenstand; Inventar

Wiktionary: Teppich

Teppich
noun
  1. Fußbodenbelag aus Stoff
Teppich
noun
  1. vloerkleed

Cross Translation:
FromToVia
Teppich tapijt; vloerkleed carpet — A fabric used as a floor covering
Teppich tapijt rug — small carpet
Teppich karpet; kleed; vloerkleed tapispièce d’étoffe, tissu de laine, de soie, etc., dont on couvrir une table, une estrade, le parquet d’une chambre, etc.