Duits

Uitgebreide vertaling voor Stutzer (Duits) in het Nederlands

Stutzer:

Stutzer [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Stutzer (Geck; Kerl)
    het heertje; het fatje
    • heertje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • fatje [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Stutzer (Astlöcher; Dutte)
    boomknoesten; de knoesten; de kwasten
  3. der Stutzer (Narr am Hoff; Pinsel; Hanswurst; )
    de nar; de hofnar
    • nar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hofnar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. der Stutzer (Narr)
    de kwibussen; de kwasten
    • kwibussen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • kwasten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  5. der Stutzer (Dandies)
    dandies; de fatten
    • dandies [znw.] zelfstandig naamwoord
    • fatten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  6. der Stutzer
    de snoeier; iem. die snoeit

Vertaal Matrix voor Stutzer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boomknoesten Astlöcher; Dutte; Stutzer
dandies Dandies; Stutzer
fatje Geck; Kerl; Stutzer
fatten Dandies; Stutzer
heertje Geck; Kerl; Stutzer
hofnar Alberne; Ast; Geck; Hanswurst; Irrsinnige; Klunker; Knorren; Lackaffe; Narr am Hoff; Pinsel; Quast; Stutzer; Tor; Verrückte
iem. die snoeit Stutzer
knoesten Astlöcher; Dutte; Stutzer groben Pinsel
kwasten Astlöcher; Dutte; Narr; Stutzer groben Pinsel
kwibussen Narr; Stutzer
nar Alberne; Ast; Geck; Hanswurst; Irrsinnige; Klunker; Knorren; Lackaffe; Narr am Hoff; Pinsel; Quast; Stutzer; Tor; Verrückte Kauz; Narr; Verrückte
snoeier Stutzer

Synoniemen voor "Stutzer":