Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
-
Stück:
- onderdeel; component; deel; bestanddeel; ingrediënt; basisbestanddeel; stuk; element; fractie; gedeelte; part; toneelstuk; schouwspel; drama; bijdrage; aandeel; inbreng; brok; suikerklontje; klont; bon; coupon; tranche; plak; moot; deeltje; onderdeeltje; stuk stof; lap; segment; brokje; kleine brok
- aandeel; deel; part
- Wiktionary:
Duits
Uitgebreide vertaling voor Stück (Duits) in het Nederlands
Stück:
-
Stück (Element; Teil; Bestandteil; Segment; Anteil; Teilchen)
het onderdeel; de component; het deel; het bestanddeel; het ingrediënt; het basisbestanddeel; het stuk; de element; de fractie -
Stück (Teil; Segment; Anteil; Bruchteil; Teilchen; Glied)
-
Stück (Bühnenstück; Schauspiel; Drama)
-
Stück (Kontingent; Anteil)
-
Stück (Klumpen; Brocken; Zuckerwürfel; Kandisstückchen; Scholle; Klümpchen)
-
Stück (Coupon; Schein; Kassenschein; Zettel; Kupon; kleineSchwanz; Abschnitt; Marke; Fetzen; Flicklappen; Stofflappen; Überrest; Flicken; kleineSchwänze; Schlacke; Restbestand; Tuch; Rest; Fleck; Differenz; Lappen; Lumpen; Restposten; Riester; Restant; Überbleibsel; Stoffetzen; Surplus; Reklamezettel)
-
Stück (Päckchen; Bund; Paket; Kästchen; Kostüm; Bündel; Postpaket)
-
Stück (Teilchen; Teil; Stückchen)
-
Stück (Stück Stoff; Flicklappen; Lappen; Lumpen; Abschnitt; Rest; Fetzen; Restposten; Flicken; Coupon; Restant; Restbestand; Stoffetzen; Stofflappen)
-
Stück (Segment; Teil; Abschnitt; Bruchteil)
-
Stück (kleiner Brocken; Brocken)
Vertaal Matrix voor Stück:
Synoniemen voor "Stück":
Wiktionary: Stück
Stück
Cross Translation:
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Stück | → reep; stuk; blok | ↔ bar — cuboid piece of any commodity |
• Stück | → hapje; beetje | ↔ bit — small amount of something |
• Stück | → klomp; brok; stuk | ↔ chunk — a part of something |
• Stück | → exemplaar; artikel; object; stuk | ↔ item — distinct physical object |
• Stück | → stuk; deel; onderdeel | ↔ piece — part of a larger whole |
• Stück | → snijding | ↔ section — cutting, part cut out |
• Stück | → plak; schijf | ↔ slice — thin, broad piece cut off |
• Stück | → bonk; brok; eindje; stukje; homp | ↔ morceau — portion séparée d’une chose solide qui peut être manger. |
• Stück | → stuk | ↔ pièce — Partie d’un ensemble |
• Stück | → akte; document; bedrijf; kamer; lokaal; vertrek; bonk; brok; eindje; stukje; homp | ↔ pièce — partie, portion, morceau d’un tout. |
Computer vertaling door derden: