Solidität in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Solidität:
- betrouwbaarheid; soliditeit; degelijkheid; deugdelijkheid; stevigheid; hechtheid; vastheid; bestendigheid; bestand zijn; gedegenheid; grondigheid; onverbrekelijkheid

Duits

Uitgebreide vertaling voor Solidität (Duits) in het Nederlands

die Solidität (Beständigkeit; Stetigkeit; Tüchtigkeit)
de betrouwbaarheid; de soliditeit; de degelijkheid; de deugdelijkheid; de stevigheid
- betrouwbaarheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- soliditeit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- degelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- deugdelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- stevigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Solidität (Festigkeit; Stabilität; Halt; Stabilisierung; Sicherheit; Beständigkeit; Bestimmtheit)
de stevigheid; de soliditeit; de hechtheid; de vastheid
- stevigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- soliditeit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- hechtheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vastheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Solidität (Gediegenheit)
de degelijkheid
- degelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Solidität (Dauerhaftigkeit; Beständigkeit; Stetigkeit)
de bestendigheid; bestand zijn
- bestendigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- bestand zijn [znw.] zelfstandig naamwoord
die Solidität (Gründlichkeit; Gediegenheit)
de gedegenheid; de grondigheid
- gedegenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- grondigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Solidität (Unverbrüchlichkeit; Sicherheit; Festigkeit; Dichte; Gewißheit; Beständigkeit; Stetigkeit; Bestimmtheit; Dichtigkeit)
onverbrekelijkheid
- onverbrekelijkheid [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bestand zijn	Beständigkeit; Dauerhaftigkeit; Solidität; Stetigkeit
bestendigheid	Beständigkeit; Dauerhaftigkeit; Solidität; Stetigkeit	Dauerhaftigkeit; Haltbarkeit
betrouwbaarheid	Beständigkeit; Solidität; Stetigkeit; Tüchtigkeit	Glaubhaftigkeit; Glaubwürdigkeit; Plausibilität; Zuverlässigkeit
degelijkheid	Beständigkeit; Gediegenheit; Solidität; Stetigkeit; Tüchtigkeit	Rechtschaffenheit; Sittsamkeit; Tugendhaftigkeit; gute Qualität
deugdelijkheid	Beständigkeit; Solidität; Stetigkeit; Tüchtigkeit	Rechtschaffenheit; Sittsamkeit; Tugendhaftigkeit; gute Qualität
gedegenheid	Gediegenheit; Gründlichkeit; Solidität	gute Qualität
grondigheid	Gediegenheit; Gründlichkeit; Solidität
hechtheid	Bestimmtheit; Beständigkeit; Festigkeit; Halt; Sicherheit; Solidität; Stabilisierung; Stabilität
onverbrekelijkheid	Bestimmtheit; Beständigkeit; Dichte; Dichtigkeit; Festigkeit; Gewißheit; Sicherheit; Solidität; Stetigkeit; Unverbrüchlichkeit
soliditeit	Bestimmtheit; Beständigkeit; Festigkeit; Halt; Sicherheit; Solidität; Stabilisierung; Stabilität; Stetigkeit; Tüchtigkeit
stevigheid	Bestimmtheit; Beständigkeit; Festigkeit; Halt; Sicherheit; Solidität; Stabilisierung; Stabilität; Stetigkeit; Tüchtigkeit	Stämmigkeit
vastheid	Bestimmtheit; Beständigkeit; Festigkeit; Halt; Sicherheit; Solidität; Stabilisierung; Stabilität	Festigkeit; Garantie; Gewißheit; Pfand; Sicherheit