Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Schuster (Duits) in het Nederlands

Schuster:

Schuster [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Schuster (Schuhmacher)
    de schoenlapper; de schoenmaker
  2. der Schuster (Schuhmacher)
    de schoenmakers; de schoenlappers
  3. der Schuster (Stümper; Pfuscher)
    de kruk; de klungelaar; de klungel; de stumper; de stoethaspel
    • kruk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • klungelaar [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klungel [de ~] zelfstandig naamwoord
    • stumper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stoethaspel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Schuster:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
klungel Pfuscher; Schuster; Stümper
klungelaar Pfuscher; Schuster; Stümper
kruk Pfuscher; Schuster; Stümper Griff; Handgriff; Hebel; Henkel; Hocker; Klinke; Krücke; Kurbel; Pendel; Schemel; Schwengel; Stiel; Türgriff; kleiner Hocker
schoenlapper Schuhmacher; Schuster
schoenlappers Schuhmacher; Schuster
schoenmaker Schuhmacher; Schuster
schoenmakers Schuhmacher; Schuster
stoethaspel Pfuscher; Schuster; Stümper
stumper Pfuscher; Schuster; Stümper Stümper; Tropf; Trottel; armer Schlucker

Synoniemen voor "Schuster":


Wiktionary: Schuster

Schuster
noun
  1. beroep|nld iemand die als vak schoenen repareert

Cross Translation:
FromToVia
Schuster schoenmaker; schoenlapper cobbler — person who repairs shoes
Schuster schoenmaker; schoenmaakster shoemaker — a person who makes shoes
Schuster schoenmaker; schoenlapper cordonnierpersonne qui fabriquer et vendre des chaussures.
Schuster schoenmaker; schoenlapper savetier — Celui dont le métier est de réparer les souliers