Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Schliessen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Schliessen (Duits) in het Nederlands

Schliessen:

Schliessen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Schliessen (Abdichten; Abschliessen; Dichten)
    de afsluiting; de sluiting; het afsluiten; dichtmaken

Vertaal Matrix voor Schliessen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afsluiting Abdichten; Abschliessen; Dichten; Schliessen Barrikade; Sperre; Sperrung; Versperrung
dichtmaken Abdichten; Abschliessen; Dichten; Schliessen
het afsluiten Abdichten; Abschliessen; Dichten; Schliessen
sluiting Abdichten; Abschliessen; Dichten; Schliessen Abschluß; Beendigung; Beendung; Ende; Reißverschluß; Verschluß
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dichtmaken abdichten; abschliessen; absperren; isolieren; schließen; sperren; verrammeln; verriegeln; verschließen; versperren; zumachen; zuschliessen; zusperren

Verwante vertalingen van Schliessen