Schläge in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Schläge:
- handtastelijkheden; vuistslagen; klappen; opdonders; bonzen; dreunen; oplawaaien; opdoffers; opduvels; kapbossen

Duits

Uitgebreide vertaling voor Schläge (Duits) in het Nederlands

der Schläge
de handtastelijkheden; de vuistslagen; de klappen; de opdonders
- handtastelijkheden [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- vuistslagen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- klappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- opdonders [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
der Schläge (Dröhnen)
het bonzen; het dreunen
- bonzen [het ~] zelfstandig naamwoord
- dreunen [het ~] zelfstandig naamwoord
der Schläge (Hiebe; Schubs)
de oplawaaien; de opdoffers; de opdonders; de opduvels
- oplawaaien [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- opdoffers [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- opdonders [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
- opduvels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
der Schläge (Waldschlag)
kapbossen
- kapbossen [znw.] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bonzen	Dröhnen; Schläge
dreunen	Dröhnen; Schläge	Dröhnen; Gedröhn; Gedröhne
handtastelijkheden	Schläge
kapbossen	Schläge; Waldschlag
klappen	Schläge	Applaus; Beifall; Knallen
opdoffers	Hiebe; Schläge; Schubs
opdonders	Hiebe; Schläge; Schubs
opduvels	Hiebe; Schläge; Schubs
oplawaaien	Hiebe; Schläge; Schubs
vuistslagen	Schläge
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
bonzen		bimmeln; bumsen; hämmern; klingeln; läuten; schellen
dreunen		dröhnen; krachen
klappen		applaudieren; ausdrücken; babbeln; bemerken; berichten; deklamieren; eine Aussage machen; erzählen; explodieren; faseln; herumerzählen; klatschen; kommunizieren; konversieren; petzen; plappern; platzen; plaudern; quasseln; quatschen; reden; sagen; schwatzen; schwätzen; sprechen; tratschen; weitererzählen; äußern