Duits

Uitgebreide vertaling voor Scharm (Duits) in het Nederlands

Scharm:

Scharm [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Scharm (Anmut; Reiz; Bezauberung; )
    de aantrekkingskracht; de charme; de aanlokkelijkheid; de bekoring; de bekoorlijkheid; de gratie; de aantrekkelijkheid

Vertaal Matrix voor Scharm:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanlokkelijkheid Anmut; Bezauberung; Grazie; Lieblichkeit; Liebreiz; Reiz; Scharm; Zauber Anmut; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Versuchung; Zauber
aantrekkelijkheid Anmut; Bezauberung; Grazie; Lieblichkeit; Liebreiz; Reiz; Scharm; Zauber Anmut; Anziehung; Bezauberung; Charme; Reiz; Verführung; Verlockung; Versuchung; Zauber
aantrekkingskracht Anmut; Bezauberung; Grazie; Lieblichkeit; Liebreiz; Reiz; Scharm; Zauber
bekoorlijkheid Anmut; Bezauberung; Grazie; Lieblichkeit; Liebreiz; Reiz; Scharm; Zauber Anmut; Attraktivität; Bezauberung; Charme; Grazie; Lieblichkeit; Liebreiz; Reiz; Süße; Verführung; Versuchung; Zauber
bekoring Anmut; Bezauberung; Grazie; Lieblichkeit; Liebreiz; Reiz; Scharm; Zauber Anmut; Bezauberung; Charme; Eroberung; Erprobung; Experiment; Prüfung; Reiz; Verführung; Verleitung; Verlockung; Versuchung; Zauber
charme Anmut; Bezauberung; Grazie; Lieblichkeit; Liebreiz; Reiz; Scharm; Zauber
gratie Anmut; Bezauberung; Grazie; Lieblichkeit; Liebreiz; Reiz; Scharm; Zauber Barmherzigkeit; Begnadigung; Eleganz; Erlassung; Gnade; Grazie; Güte; Liebeswerk; Milde; Vergebung; Verzeihung; Wohltat; Wohltätigkeit; Zierlichkeit