Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Putz:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Putz (Duits) in het Nederlands

Putz:

Putz [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Putz (Stuck; Kalk; Gips)
    het stuc; de pleister
    • stuc [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pleister [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. der Putz (Aufscchmuck; Schmuck)
    de versiering; de opsmuk; de opschik; de smuk
    • versiering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • opsmuk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opschik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • smuk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Putz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
opschik Aufscchmuck; Putz; Schmuck
opsmuk Aufscchmuck; Putz; Schmuck
pleister Gips; Kalk; Putz; Stuck Heftpflaster; Kleifplaster; Plaster
smuk Aufscchmuck; Putz; Schmuck
stuc Gips; Kalk; Putz; Stuck
versiering Aufscchmuck; Putz; Schmuck Ausrüstung; Ausschmückung; Ausstaffierung; Ausstattung; Einrichtung; Girlande; Ordenszeichen; Verzierung; Zierde

Synoniemen voor "Putz":


Wiktionary: Putz


Cross Translation:
FromToVia
Putz gips; pleister plâtre — (familier, fr) gypse qui se trouver par couches dans le sein de la terre.