Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Personalausweis (Duits) in het Nederlands

Personalausweis:

Personalausweis [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Personalausweis (Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis)
    het identiteitsbewijs; legitimatiepapieren; het legitimatiebewijs; het persoonsbewijs; de legitimatiekaart; de legitimatie; de identiteitskaart

Vertaal Matrix voor Personalausweis:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
identiteitsbewijs Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis Ausweis; Ausweiskarte; Paß; Reisepaß
identiteitskaart Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis
legitimatie Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis
legitimatiebewijs Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis Lichtbildausweis
legitimatiekaart Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis
legitimatiepapieren Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis
persoonsbewijs Ausweis; Ausweiskarte; Lichtbildausweis; Personalausweis

Synoniemen voor "Personalausweis":


Wiktionary: Personalausweis

Personalausweis
noun
  1. een identiteitsbewijs dat op een kaart gedrukt is