Duits

Uitgebreide vertaling voor Periode (Duits) in het Nederlands

Periode:

Periode [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Periode (Termin; Zeitraum; Zeitspanne; )
    de termijn; de tijdsduur; de periode; het tijdsbestek
  2. die Periode (Zeitabschnitt; Epoche; Zeitraum; Frist; Zeitalter)
    de periode; epoch; de epoche; het tijdperk; het tijdvak; de era; het tijdsgewricht; het tijdsverloop
    • periode [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • epoch [znw.] zelfstandig naamwoord
    • epoche [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • tijdperk [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tijdvak [het ~] zelfstandig naamwoord
    • era [de ~] zelfstandig naamwoord
    • tijdsgewricht [het ~] zelfstandig naamwoord
    • tijdsverloop [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. die Periode (Zeitraum; Zeitspanne; Abschnitt; Spanne; Zeitabschnitt)
    de tijdsruimte
  4. die Periode (Unpäßlichkeit; Unwohlsein; Menstruation; Regel)
    de misselijkheid; de ongesteldheid; de onpasselijkheid

Vertaal Matrix voor Periode:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
epoch Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum
epoche Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum
era Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum Jahreszählung; Zeitrechnung
misselijkheid Menstruation; Periode; Regel; Unpäßlichkeit; Unwohlsein
ongesteldheid Menstruation; Periode; Regel; Unpäßlichkeit; Unwohlsein Menstruation; Unwohlsein
onpasselijkheid Menstruation; Periode; Regel; Unpäßlichkeit; Unwohlsein
periode Abschnitt; Epoche; Frist; Periode; Spanne; Termin; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum; Zeitspanne; Zwischenzeit
termijn Abschnitt; Periode; Spanne; Termin; Zeitabschnitt; Zeitraum; Zeitspanne; Zwischenzeit Einsendeschluß; Frist; Phase; Spielzeit; Termin; Zeitabschnitt; Zeitbestimmung; Zeitlimit; Zeitraum; Zeitspanne
tijdperk Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum
tijdsbestek Abschnitt; Periode; Spanne; Termin; Zeitabschnitt; Zeitraum; Zeitspanne; Zwischenzeit
tijdsduur Abschnitt; Periode; Spanne; Termin; Zeitabschnitt; Zeitraum; Zeitspanne; Zwischenzeit Dauer; Länge; Zeitspanne
tijdsgewricht Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum
tijdsruimte Abschnitt; Periode; Spanne; Zeitabschnitt; Zeitraum; Zeitspanne
tijdsverloop Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum
tijdvak Epoche; Frist; Periode; Zeitabschnitt; Zeitalter; Zeitraum

Synoniemen voor "Periode":


Wiktionary: Periode

Periode
noun
  1. tijdperk
  2. repeterende getallenreeks

Cross Translation:
FromToVia
Periode era; tijdperk; tijd; epoch age — particular period of time in history
Periode menstruatie menstruation — periodic discharging of the menses
Periode menstruatie; maandstonden menstruation — Ensemble des phénomènes qui se manifestent dans les organes génitaux de la femme
Periode periode; tijdvak périodetemps qu’une chose met à accomplir les phases de sa durée.
Periode tijdperk; tijdsgewricht époquemoment de l’histoire qui ordinairement marquer par quelque événement considérable.