Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Passieren:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Passieren (Duits) in het Nederlands

Passieren:

Passieren werkwoord

  1. Passieren (vorbeifahren; vorübergehen; überholen)
    passeren; voorbijgaan; inhalen; voorbijrijden
    • passeren werkwoord (passeer, passeert, passeerde, passeerden, gepasseerd)
    • voorbijgaan werkwoord (ga voorbij, gaat voorbij, ging voorbij, gingen voorbij, voorbij gegaan)
    • inhalen werkwoord (haal in, haalt in, haalde in, haalden in, ingehaald)
    • voorbijrijden werkwoord (rijd voorbij, rijdt voorbij, reed voorbij, reden voorbij, voorbij gereden)

Vertaal Matrix voor Passieren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inhalen Aufholen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inhalen Passieren; vorbeifahren; vorübergehen; überholen abbüßen; aufarbeiten; einholen; gutmachen; sühnen; überholen
passeren Passieren; vorbeifahren; vorübergehen; überholen geschehen; passieren; sich ereignen
voorbijgaan Passieren; vorbeifahren; vorübergehen; überholen ablaufen; vergehen; verstreichen; vorbei gehen
voorbijrijden Passieren; vorbeifahren; vorübergehen; überholen