Neuling in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Neuling:
- foet; eerstejaars student; groentje; eerstejaars; nieuweling; nieuwkomer
Wiktionary:
- Neuling → feut, nieuweling, beginneling, beginner, beginnelinge, nieuwkomer, debutant

Duits

Uitgebreide vertaling voor Neuling (Duits) in het Nederlands

der Neuling (Grünling; Student im ersten Semester)
foet; eerstejaars student; het groentje; de eerstejaars
- foet [znw.] zelfstandig naamwoord
- eerstejaars student [znw.] zelfstandig naamwoord
- groentje [het ~] zelfstandig naamwoord
- eerstejaars [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
der Neuling (Neuankömmling)
de nieuweling; de nieuwkomer
- nieuweling [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- nieuwkomer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Neuling (Neuankömmling)
het groentje; de nieuwkomer
- groentje [het ~] zelfstandig naamwoord
- nieuwkomer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
eerstejaars	Grünling; Neuling; Student im ersten Semester
eerstejaars student	Grünling; Neuling; Student im ersten Semester
foet	Grünling; Neuling; Student im ersten Semester
groentje	Grünling; Neuankömmling; Neuling; Student im ersten Semester	Angsthase; Feigling
nieuweling	Neuankömmling; Neuling
nieuwkomer	Neuankömmling; Neuling

Anfänger; Einsteiger; Greenhorn; Grünschnabel; Jungspund; Novize; Spund; Unerfahrener; Charakter; Einzelwesen; Individuum; Mensch; Person; Persönlichkeit; Subjekt; Typ

Cross Translation:

From	To	Via
• Neuling	→ feut	↔ freshman — a person of either sex entering the first year of an institution
• Neuling	→ nieuweling; beginneling	↔ newbie — new (inexperienced) user or participant
• Neuling	→ beginner; beginnelinge; beginneling	↔ novice — beginner
• Neuling	→ beginneling; nieuwkomer	↔ rookie — a novice
• Neuling	→ debutant; beginneling	↔ débutant — celui, celle qui débute