Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Kiefer:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Kiefer (Duits) in het Nederlands

Kiefer:

Kiefer [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Kiefer (Pinie)
    de pijnboom
    • pijnboom [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. die Kiefer (Weihnachtsbaum; Tannenbaum; Christbaum; Tanne)
    de dennenboom; de den
    • dennenboom [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • den [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. die Kiefer
    de dennenboom; grove den; de sparrenboom; greneboom; mastspar; grove spar

Vertaal Matrix voor Kiefer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
den Christbaum; Kiefer; Tanne; Tannenbaum; Weihnachtsbaum
dennenboom Christbaum; Kiefer; Tanne; Tannenbaum; Weihnachtsbaum
greneboom Kiefer
grove den Kiefer
grove spar Kiefer
mastspar Kiefer
pijnboom Kiefer; Pinie
sparrenboom Kiefer Fichte; Tannenbaum

Synoniemen voor "Kiefer":


Wiktionary: Kiefer

Kiefer
noun
  1. Botanik: Nadelbaum der Gattung Pinus (zum Beispiel Pinus sylvestris, Kiefer oder Föhre)
Kiefer
noun
  1. het beendergestel dat de mondholte omsluit en waarin de tanden en kiezen geplaatst zijn
  2. pijnboom, een naaldboom uit het geslacht Pinus

Cross Translation:
FromToVia
Kiefer kaak jaw — bone of the jaw
Kiefer kaaksbeen jawbone — any of the bones in the jaw
Kiefer pijnboom; den pine — tree of the genus Pinus
Kiefer kaak; kakement mâchoirechacun des deux parties osseuses de la bouche dans lesquelles les dents enchâsser.