Innigkeit in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Innigkeit:
- vertrouwelijkheid; intimiteit; innigheid; zachtheid; tederheid; liefkozing; gevoeligheid; hartelijkheid

Duits

Uitgebreide vertaling voor Innigkeit (Duits) in het Nederlands

die Innigkeit (Intimität; Vertraulichkeit; Vertrautheit)
de vertrouwelijkheid; de intimiteit; de innigheid
- vertrouwelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- intimiteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- innigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Innigkeit (Zärtlichkeit; Sanftheit; Sanftmut)
de zachtheid; de tederheid; de liefkozing; de gevoeligheid; de innigheid; de hartelijkheid
- zachtheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- tederheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- liefkozing [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gevoeligheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- innigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- hartelijkheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gevoeligheid	Innigkeit; Sanftheit; Sanftmut; Zärtlichkeit	Empfindlichkeit; Empfindsamkeit; Empfänglichkeit; Erregbarkeit; Feinfühligkeit; Hinfälligkeit; Kränklichkeit; Rührung; Schwachheit; Schwäche; Sensitivität; Verletzbarkeit; Zartgefühl; Zärtlichkeit
hartelijkheid	Innigkeit; Sanftheit; Sanftmut; Zärtlichkeit	Freundlichkeit; Freundschaftlichkeit; Gastfreiheit; Gastfreundschaft; Heiterkeit; Herzlichkeit; Jovialität; Wohlwollen
innigheid	Innigkeit; Intimität; Sanftheit; Sanftmut; Vertraulichkeit; Vertrautheit; Zärtlichkeit	Liebe
intimiteit	Innigkeit; Intimität; Vertraulichkeit; Vertrautheit
liefkozing	Innigkeit; Sanftheit; Sanftmut; Zärtlichkeit	Gekuschel; Geschmusel; Gestreichel; Kitzel; Knuddel; Liebkosung; Reiz; Streicheleinheit; Streicheln; Umarmung
tederheid	Innigkeit; Sanftheit; Sanftmut; Zärtlichkeit
vertrouwelijkheid	Innigkeit; Intimität; Vertraulichkeit; Vertrautheit	Vertraulichkeit; Vertraulichkeitsstufe
zachtheid	Innigkeit; Sanftheit; Sanftmut; Zärtlichkeit	Abgespanntheit; Empfindlichkeit; Erschlaffung; Erschöpfung; Hinfälligkeit; Kraftlosigkeit; Kränklichkeit; Laschheit; Sanftheit; Schlaffheit; Schlappheit; Schwachheit; Schwäche; Sprödigkeit; Weichheit; Weichherzigkeit; Weichlichkeit; Zerbrechlichkeit