Duits
Uitgebreide vertaling voor Hit (Duits) in het Nederlands
Hit:
-
der Hit (Klapper)
de succesnummer; het succes; de hit; de kraker; de topper; de treffer; het successtuk; de klapper; de schlager; het kasstuk -
der Hit (Best-seller; Erfolg; Schlager; Treffer)
-
der Hit (Massel; Glück; unerwartetes Glück; Erfolg; Glücksfall; Glücksfälle; Gelingen; Fortuna)
-
der Hit (Schlager; Treffer)
het successtuk