Hilfsbedürftigkeit in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Hilfsbedürftigkeit:
- ontbering; nooddruft; behoeftigheid; hulpbehoevendheid; nood; noodtoestand; noodlijdendheid; haveloosheid; sjofelheid; noodwendigheid

Duits

Uitgebreide vertaling voor Hilfsbedürftigkeit (Duits) in het Nederlands

die Hilfsbedürftigkeit (Entbehrung)
de ontbering; de nooddruft
- ontbering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- nooddruft [de ~] zelfstandig naamwoord
die Hilfsbedürftigkeit (Bedürftigkeit)
de behoeftigheid; de hulpbehoevendheid
- behoeftigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- hulpbehoevendheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Hilfsbedürftigkeit (Notzustand; Not; Elend; Wende; Armut; Jammer; Alarm; Wendepunkt)
de nood; de noodtoestand
- nood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- noodtoestand [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
die Hilfsbedürftigkeit
noodlijdendheid
- noodlijdendheid [znw.] zelfstandig naamwoord
die Hilfsbedürftigkeit (Bedürftigkeit; Ärmlichkeit)
de haveloosheid; de sjofelheid
- haveloosheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- sjofelheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Hilfsbedürftigkeit (Bedürftigkeit; Not; Armut; Mißgeschick; Rückschläge; Druck; Seuche; Elend; Katastrophe; Unglück; Schicksalsschläge; Schicksalsschlag; Ärmlichkeit)
de behoeftigheid; de nood; de noodwendigheid
- behoeftigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- nood [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- noodwendigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
behoeftigheid	Armut; Bedürftigkeit; Druck; Elend; Hilfsbedürftigkeit; Katastrophe; Mißgeschick; Not; Rückschläge; Schicksalsschlag; Schicksalsschläge; Seuche; Unglück; Ärmlichkeit	Bedürftigkeit
haveloosheid	Bedürftigkeit; Hilfsbedürftigkeit; Ärmlichkeit
hulpbehoevendheid	Bedürftigkeit; Hilfsbedürftigkeit	Hilfebedürftigkeit
nood	Alarm; Armut; Bedürftigkeit; Druck; Elend; Hilfsbedürftigkeit; Jammer; Katastrophe; Mißgeschick; Not; Notzustand; Rückschläge; Schicksalsschlag; Schicksalsschläge; Seuche; Unglück; Wende; Wendepunkt; Ärmlichkeit	Belästigung; Heimsuchung; Hilfebedürftigkeit; Prüfung; Qual; Quälung
nooddruft	Entbehrung; Hilfsbedürftigkeit
noodlijdendheid	Hilfsbedürftigkeit
noodtoestand	Alarm; Armut; Elend; Hilfsbedürftigkeit; Jammer; Not; Notzustand; Wende; Wendepunkt	Notstand
noodwendigheid	Armut; Bedürftigkeit; Druck; Elend; Hilfsbedürftigkeit; Katastrophe; Mißgeschick; Not; Rückschläge; Schicksalsschlag; Schicksalsschläge; Seuche; Unglück; Ärmlichkeit
ontbering	Entbehrung; Hilfsbedürftigkeit
sjofelheid	Bedürftigkeit; Hilfsbedürftigkeit; Ärmlichkeit