Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Hecht:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Hecht (Duits) in het Nederlands

Hecht:

Hecht

  1. Hecht

Hecht [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Hecht (Hechtsprung)
    de snoekduik
  2. der Hecht (Kammerdiener; Hausdiener; Geselle; )
    de kamerdienaar; herenknecht; kamerbediende; de butler

Vertaal Matrix voor Hecht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
butler Bediente; Diener; Geselle; Gestalt; Hausdiener; Hecht; Herr; Kammerdiener; Kerl; Knecht; Mann; Stallknecht
herenknecht Bediente; Diener; Geselle; Gestalt; Hausdiener; Hecht; Herr; Kammerdiener; Kerl; Knecht; Mann; Stallknecht
kamerbediende Bediente; Diener; Geselle; Gestalt; Hausdiener; Hecht; Herr; Kammerdiener; Kerl; Knecht; Mann; Stallknecht
kamerdienaar Bediente; Diener; Geselle; Gestalt; Hausdiener; Hecht; Herr; Kammerdiener; Kerl; Knecht; Mann; Stallknecht
snoek Hecht
snoekduik Hecht; Hechtsprung
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
snoek Hecht

Synoniemen voor "Hecht":


Wiktionary: Hecht

Hecht
noun
  1. Ichthyologie: länglicher Raubfisch des Süßwassers, mit langem Kopf und starken Zähnen
Hecht
noun
  1. een roofvis die in zoete wateren voorkomt

Cross Translation:
FromToVia
Hecht snoek pike — any fish of the genus Esox
Hecht snoek brochetpoisson d’eau doux, au corps allonger et dont la bouche est garnir de dents nombreux, fortes et pointues (genre Esox).
Hecht snoek grand brochet — zoologie|nocat Espèce de poisson osseux d'eau douce, un brochet qui habite les fleuves et rivières, les lacs et les étangs d'Europe, d'Amérique du Nord, d'Asie et du Maroc.