Overzicht


Duits

Uitgebreide vertaling voor Haß (Duits) in het Nederlands

Haß:

Haß [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Haß (Feindschaft)
    de afkeer; de haat
    • afkeer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • haat [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  2. der Haß (Animosität; Feindschaft)
    de vijandschap; de animositeit
  3. der Haß (Neid)
    de nijd
    • nijd [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. der Haß (Reliogionshaß; Feindschaft)
    godsdiensthaat
  5. der Haß (Feindseligkeit; Ärger; Feindschaft; )
    de knorrigheid; kregelheid

Vertaal Matrix voor Haß:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afkeer Feindschaft; Haß Antipathie; Widerwille
animositeit Animosität; Feindschaft; Haß
godsdiensthaat Feindschaft; Haß; Reliogionshaß
haat Feindschaft; Haß
knorrigheid Feindschaft; Feindseligkeit; Groll; Haß; Kratzbürstigkeit; Mürrigkeit; Ärger
kregelheid Feindschaft; Feindseligkeit; Groll; Haß; Kratzbürstigkeit; Mürrigkeit; Ärger
nijd Haß; Neid
vijandschap Animosität; Feindschaft; Haß Animosität; Fehde; Feindschaft; Feindseligkeit