Duits

Uitgebreide vertaling voor Grundbesitz (Duits) in het Nederlands

Grundbesitz:

Grundbesitz [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Grundbesitz (unbewegliche Güter)
    onroerend goed; het vastgoed
  2. der Grundbesitz (Immobilien; Gebäude; Haus; )
    het vastgoed; onroerende goederen; onroerende zaken
  3. der Grundbesitz (Grundeigentum; Landbesitz; Landeigentum)
    het grondbezit; de grondeigendom; het landbezit; landeigendom

Vertaal Matrix voor Grundbesitz:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
grondbezit Grundbesitz; Grundeigentum; Landbesitz; Landeigentum
grondeigendom Grundbesitz; Grundeigentum; Landbesitz; Landeigentum Grundeigentum
landbezit Grundbesitz; Grundeigentum; Landbesitz; Landeigentum
landeigendom Grundbesitz; Grundeigentum; Landbesitz; Landeigentum
onroerend goed Grundbesitz; unbewegliche Güter
onroerende goederen Gebäude; Grundbesitz; Grundstück; Gut; Güter; Haus; Hof; Häuser; Höfe; Immobilien; Landgut; Landsitz
onroerende zaken Gebäude; Grundbesitz; Grundstück; Gut; Güter; Haus; Hof; Häuser; Höfe; Immobilien; Landgut; Landsitz
vastgoed Gebäude; Grundbesitz; Grundstück; Gut; Güter; Haus; Hof; Häuser; Höfe; Immobilien; Landgut; Landsitz; unbewegliche Güter

Synoniemen voor "Grundbesitz":


Wiktionary: Grundbesitz


Cross Translation:
FromToVia
Grundbesitz eigendom; landeigendom; [[onroerend bezit]]; landgoed; domein; goed property — piece of real estate