Gier in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Gier:
- gretigheid; begerige ijver; graagte; zucht; verzuchting; gierigheid; krenterigheid; vrekkigheid; gulzigheid; vraatzucht; hebzucht; hebberigheid; hevig verlangen; begeerte; vraatzuchtigheid; begerigheid; schrokachtigheid
Wiktionary:
- Gier → hebzucht, hebberigheid, inhaligheid, gulzigheid

Duits

Uitgebreide vertaling voor Gier (Duits) in het Nederlands

die Gier
de gretigheid; begerige ijver; de graagte
- gretigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- begerige ijver [znw.] zelfstandig naamwoord
- graagte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Gier (Sucht)
de zucht; de verzuchting
- zucht [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- verzuchting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Gier (Geiz; Habgier)
de gierigheid; de krenterigheid; de vrekkigheid
- gierigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- krenterigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vrekkigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Gier (Fresssucht; Gefräßigkeit)
de gulzigheid; de vraatzucht
- gulzigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vraatzucht [de ~] zelfstandig naamwoord
die Gier (Habgier)
de hebzucht; de gretigheid; de hebberigheid
- hebzucht [de ~] zelfstandig naamwoord
- gretigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- hebberigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Gier (Begierde; Verlangen; Begehren)
hevig verlangen; de begeerte
- hevig verlangen [znw.] zelfstandig naamwoord
- begeerte [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Gier (Gefräßigkeit)
de gulzigheid; vraatzuchtigheid; de begerigheid; schrokachtigheid; de gretigheid
- gulzigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- vraatzuchtigheid [znw.] zelfstandig naamwoord
- begerigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- schrokachtigheid [znw.] zelfstandig naamwoord
- gretigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
begeerte	Begehren; Begierde; Gier; Verlangen	Begehr; Begehren; Lust; Verlangen; ein großes Verlangen
begerige ijver	Gier
begerigheid	Gefräßigkeit; Gier
gierigheid	Geiz; Gier; Habgier
graagte	Gier
gretigheid	Gefräßigkeit; Gier; Habgier
gulzigheid	Fresssucht; Gefräßigkeit; Gier
hebberigheid	Gier; Habgier
hebzucht	Gier; Habgier
hevig verlangen	Begehren; Begierde; Gier; Verlangen
krenterigheid	Geiz; Gier; Habgier
schrokachtigheid	Gefräßigkeit; Gier
verzuchting	Gier; Sucht
vraatzucht	Fresssucht; Gefräßigkeit; Gier
vraatzuchtigheid	Gefräßigkeit; Gier
vrekkigheid	Geiz; Gier; Habgier
zucht	Gier; Sucht	Atemzug; Begehren; Begierde; Verlangen

Cross Translation:

From	To	Via
• Gier	→ hebzucht; hebberigheid; inhaligheid	↔ avarice — excessive or inordinate desire of gain
• Gier	→ hebzucht; gulzigheid	↔ greed — selfish desire for more than is needed