Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Geschehen:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Geschehen (Duits) in het Nederlands

Geschehen:

Geschehen [das ~] zelfstandig naamwoord

  1. Geschehen (Geschichte; Ereignis)
    de geschiedenis; de historie
  2. Geschehen (Ereignis; Vorfall; Begebenheit; Vorgang; Eintreten)
    de gebeurtenis; het voorval; het incident; het feit
    • gebeurtenis [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • voorval [het ~] zelfstandig naamwoord
    • incident [het ~] zelfstandig naamwoord
    • feit [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Geschehen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
feit Begebenheit; Eintreten; Ereignis; Geschehen; Vorfall; Vorgang Fakt; Tatsache
gebeurtenis Begebenheit; Eintreten; Ereignis; Geschehen; Vorfall; Vorgang Ereignis; Programmereignis
geschiedenis Ereignis; Geschehen; Geschichte Erzählung; Geschichte; Geschichtswissenschaft; Legende; Verlauf; Überlieferung
historie Ereignis; Geschehen; Geschichte
incident Begebenheit; Eintreten; Ereignis; Geschehen; Vorfall; Vorgang Vorfall; Zwischenfall
voorval Begebenheit; Eintreten; Ereignis; Geschehen; Vorfall; Vorgang
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geschiedenis Versionsgeschichte

Synoniemen voor "Geschehen":


Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van Geschehen