Gehilfe in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Gehilfe:
- assistent; hulp; secondant; helper; handlanger; trawant
Wiktionary:
- Gehilfe → assistent, famulus, helper, hulp, adjunct, bediende, dienaar, knecht, dienares, dienstmeisje, meid, dienstbode, dienstmaagd, huisdier

Duits

Uitgebreide vertaling voor Gehilfe (Duits) in het Nederlands

der Gehilfe (Assistent; Hilfe; Mitarbeiter; Aushilfe; Helfer; Sekundant; Geselle; Gehilfin)
de assistent; de hulp; de secondant; de helper
- assistent [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- hulp [de ~] zelfstandig naamwoord
- secondant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- helper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Gehilfe (Handlanger; Trabant; Komplize)
de handlanger; de trawant
- handlanger [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- trawant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
assistent	Assistent; Aushilfe; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Helfer; Hilfe; Mitarbeiter; Sekundant	Assistent
handlanger	Gehilfe; Handlanger; Komplize; Trabant	Bundgenosse
helper	Assistent; Aushilfe; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Helfer; Hilfe; Mitarbeiter; Sekundant
hulp	Assistent; Aushilfe; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Helfer; Hilfe; Mitarbeiter; Sekundant	Arbeitslosengeld; Arbeitslosenhilfe; Assistenz; Beihilfe; Beistand; Bruder; Dienst; Dienstleistung; Familienfürsorge; Familienhilfe; Fürsorge; Gebäudereiniger; Handreichung; Haushaltsaushilfskraft; Haushaltshilfe; Hilfe; Hilfeleistung; Hilfsaktion; Hilfsmittel; Krankenpfleger; Mithilfe; Putzfrau; Service; Sozialhilfe; Sozialhilferegelung; Stütze; Unterstützung; Wohlfahrtssorge
secondant	Assistent; Aushilfe; Gehilfe; Gehilfin; Geselle; Helfer; Hilfe; Mitarbeiter; Sekundant
trawant	Gehilfe; Handlanger; Komplize; Trabant

Cross Translation:

From	To	Via
• Gehilfe	→ assistent; famulus; helper; hulp; adjunct	↔ adjoint — personne qui est adjoindre à une autre pour certaines fonctions.
• Gehilfe	→ bediende; dienaar; knecht; dienares; dienstmeisje; meid; dienstbode; dienstmaagd; huisdier	↔ domestique — personnel d'intérieur assurant le service et les travaux ménagers.
• Gehilfe	→ bediende; dienaar; knecht	↔ serviteur — Celui qui est au service d’une personne ou d’une collectivité.