Overzicht
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Fraktur:
  2. Wiktionary:


Duits

Uitgebreide vertaling voor Fraktur (Duits) in het Nederlands

Fraktur:

Fraktur [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Fraktur (Bruch)
    de breuk; de fractuur
    • breuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • fractuur [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
  2. die Fraktur (Zahnbruch; Bruch)
    de breuk; breukgetal
    • breuk [de ~] zelfstandig naamwoord
    • breukgetal [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Fraktur:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
breuk Bruch; Fraktur; Zahnbruch Bruch; Interruption; Riß; Sprung; Unterbrechung
breukgetal Bruch; Fraktur; Zahnbruch
fractuur Bruch; Fraktur

Synoniemen voor "Fraktur":


Wiktionary: Fraktur

Fraktur
noun
  1. een botbreuk

Cross Translation:
FromToVia
Fraktur breuk fracture — act of breaking, or something broken
Fraktur breuk fracturerupture avec effort.