Duits

Uitgebreide vertaling voor Fessel (Duits) in het Nederlands

Fessel:

Fessel [die ~] zelfstandig naamwoord

  1. die Fessel (Handschellen)
    de keten; aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden; de ketting; de boei; de kluister
  2. die Fessel
    de knevels; de ketenen; de kluisters
    • knevels [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • ketenen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • kluisters [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
  3. die Fessel (HAndschellen)
    de handboeien; handijzers; de boeien

Vertaal Matrix voor Fessel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aaneengeschakelde ringen om iemand mee vast te binden Fessel; Handschellen
boei Fessel; Handschellen
boeien Fessel; HAndschellen
handboeien Fessel; HAndschellen Handschelle; Handschellen
handijzers Fessel; HAndschellen Handschellen
keten Fessel; Handschellen Abfolge; Aneinanderreihung; Berghütte; Erkettung; Folge; Geschäftskette; Halskette; Handelskette; Kette; Ladenkette; Reihe; Reihenfolge; Serie; Verkettung
ketenen Fessel
ketting Fessel; Handschellen Halskette; Halsschnur; Kette; Verkettung
kluister Fessel; Handschellen
kluisters Fessel
knevels Fessel Schnauzbärte; Schnurrbärte
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
boeien Aufmerksamkeit festhalten; aneinanderreihen; faszinieren; fesseln; intrigieren; ketten; verketten
ketenen aneinanderreihen; festnehmen; in Ketten legen; ketten; verketten

Synoniemen voor "Fessel":