Fall in het Nederlands vertaald uit het Duits

Remove Ads

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Fall:
- naamval; casus; geval; kwestie; probleemgeval; issue; punt; ondergang; debacle; tenondergang; teloorgang; val; standpunt; zienswijs; perspectief; invalshoek; gezichtspunt; oogpunt; gezichtshoek; verderf; dreun; klap; knal; smak; kwak; ineenstorting; ineenzakking; instorting
Wiktionary:
- Fall → zaak, naamval, geval, val, casus
- Fall → geval, rechtszaak, proces, naamval, casus, verval, achteruitgang, terugval, afname, val, ondergang, wegens overmacht, keuze, aangelegenheid, affaire, ding, zaak, oorzaak, reden

Duits

Uitgebreide vertaling voor Fall (Duits) in het Nederlands

Fall:

Fall [der ~] zelfstandig naamwoord

der Fall (Kasus)
de naamval
- naamval [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Fall (Vorfall; Vorgang; Zwischenfall)
de casus; het geval; de kwestie
- casus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord, mv.
- geval [het ~] zelfstandig naamwoord
- kwestie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
der Fall (Problemfall; Fälle; Objekt; Geschichte; Scherereien)
het probleemgeval; het geval
- probleemgeval [het ~] zelfstandig naamwoord
- geval [het ~] zelfstandig naamwoord
der Fall (Streitfrage; Frage; Sache; Problem; Angelegenheit)
het issue; de kwestie; de punt
- issue [het ~] zelfstandig naamwoord
- kwestie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- punt [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Fall (Untergang; Zusammenbruch)
de ondergang; de debacle; tenondergang; de teloorgang; de val
- ondergang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- debacle [de ~] zelfstandig naamwoord
- tenondergang [znw.] zelfstandig naamwoord
- teloorgang [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- val [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Fall (Gesichtspunkt; Blickpunkt; Zeitpunkt; Hinsicht; Sache; Blickwinkel; Betreff; Warte; Streitfrage; Gesichtswinkel; kleinePunkt)
het standpunt; zienswijs; de perspectief; de invalshoek; het gezichtspunt; het oogpunt; de gezichtshoek
- standpunt [het ~] zelfstandig naamwoord
- zienswijs [znw.] zelfstandig naamwoord
- perspectief [de ~] zelfstandig naamwoord
- invalshoek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- gezichtspunt [het ~] zelfstandig naamwoord
- oogpunt [het ~] zelfstandig naamwoord
- gezichtshoek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Fall (Verderben)
het verderf
- verderf [het ~] zelfstandig naamwoord
der Fall (Schuß; Bums; Knall; Krach; Plumps)
de dreun; de klap; de knal; de smak; de kwak
- dreun [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- knal [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- smak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- kwak [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
der Fall (Einsturz; Zusammenbruch; Zusammensturz)
de debacle; de ineenstorting; ineenzakking; de instorting
- debacle [de ~] zelfstandig naamwoord
- ineenstorting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- ineenzakking [znw.] zelfstandig naamwoord
- instorting [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Fall:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
casus	Fall; Vorfall; Vorgang; Zwischenfall
debacle	Einsturz; Fall; Untergang; Zusammenbruch; Zusammensturz
dreun	Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß	Faustschlag; Handschlag; Hieb; Klaps; Schlag
geval	Fall; Fälle; Geschichte; Objekt; Problemfall; Scherereien; Vorfall; Vorgang; Zwischenfall	Affäre; Angelegenheit; Frage; Sache
gezichtshoek	Betreff; Blickpunkt; Blickwinkel; Fall; Gesichtspunkt; Gesichtswinkel; Hinsicht; Sache; Streitfrage; Warte; Zeitpunkt; kleinePunkt
gezichtspunt	Betreff; Blickpunkt; Blickwinkel; Fall; Gesichtspunkt; Gesichtswinkel; Hinsicht; Sache; Streitfrage; Warte; Zeitpunkt; kleinePunkt	Anschauung; Ansicht; Ansichtsweise; Denkweise
ineenstorting	Einsturz; Fall; Zusammenbruch; Zusammensturz
ineenzakking	Einsturz; Fall; Zusammenbruch; Zusammensturz
instorting	Einsturz; Fall; Zusammenbruch; Zusammensturz	Einstürzen; Hinfallen; Niederfallen
invalshoek	Betreff; Blickpunkt; Blickwinkel; Fall; Gesichtspunkt; Gesichtswinkel; Hinsicht; Sache; Streitfrage; Warte; Zeitpunkt; kleinePunkt	Annaeherungsart
issue	Angelegenheit; Fall; Frage; Problem; Sache; Streitfrage
klap	Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß	Anschwärzung; Bums; Einkalkulierung; Geklatsch; Geplauder; Gequassel; Gerede; Geschwätz; Getratsch; Getratsche; Hau; Hieb; Klaps; Klatsch; Klatscherei; Lästerrede; Lästerung; Maulschelle; Ohrfeige; Plauderei; Puff; Schlag; Stoß; Tratsch; Verleumdung; Wäscherei; leichter Schlag
knal	Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß	Hieb; Klaps; Knall; Schlag; Schuß
kwak	Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß	Dreck; Klacks; Klecks; Klumpen; Matsch; Schlamm; Schmutz
kwestie	Angelegenheit; Fall; Frage; Problem; Sache; Streitfrage; Vorfall; Vorgang; Zwischenfall	Affäre; Angelegenheit; Aufgabe; Auseinandersetzung; Differenz; Frage; Konflikt; Meinungsverschiedenheit; Problem; Sache; Streit; Streitgespräch; Streitigkeit; Twist; Uneinigkeit; Wortwechsel; Zwietracht
naamval	Fall; Kasus
ondergang	Fall; Untergang; Zusammenbruch
oogpunt	Betreff; Blickpunkt; Blickwinkel; Fall; Gesichtspunkt; Gesichtswinkel; Hinsicht; Sache; Streitfrage; Warte; Zeitpunkt; kleinePunkt
perspectief	Betreff; Blickpunkt; Blickwinkel; Fall; Gesichtspunkt; Gesichtswinkel; Hinsicht; Sache; Streitfrage; Warte; Zeitpunkt; kleinePunkt	Ausblick; Aussicht; Aussichtspunkt; Gesichtspunkt; Möglichkeit; Vorderaussicht
probleemgeval	Fall; Fälle; Geschichte; Objekt; Problemfall; Scherereien
punt	Angelegenheit; Fall; Frage; Problem; Sache; Streitfrage	Beurteilung; Note; Punkt; Spitze
smak	Bums; Fall; Knall; Krach; Plumps; Schuß
standpunt	Betreff; Blickpunkt; Blickwinkel; Fall; Gesichtspunkt; Gesichtswinkel; Hinsicht; Sache; Streitfrage; Warte; Zeitpunkt; kleinePunkt	Anschauung; Ansicht; Ansichtsweise; Denkweise; Position; Stellungnahme
teloorgang	Fall; Untergang; Zusammenbruch
tenondergang	Fall; Untergang; Zusammenbruch
val	Fall; Untergang; Zusammenbruch	Abnahme; Falle; Fallen; Hinterhalt; Rückgang; Schrumpfung; Senkung; Sinken; Stürzen; während der Landung aufsetzen
verderf	Fall; Verderben
zienswijs	Betreff; Blickpunkt; Blickwinkel; Fall; Gesichtspunkt; Gesichtswinkel; Hinsicht; Sache; Streitfrage; Warte; Zeitpunkt; kleinePunkt
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
punt		Grad

Synoniemen voor "Fall":

Angelegenheit; Chose; Sache
Abfall; Fallen; Niedergang; Sinken; Sturz; Untergang; Begebenheit; Ereignis; Geschehnis; Vorfall; Vorgang; Vorkommnis
Kern; Kernpunkt; Sachverhalt
Begebenheit; Gegebenheit; Konstellation; Kontext; Lage; Lebenslage; Sachlage; Situation; Stand der Dinge; Status; Tatbestand; Umstand; Zustand
Kasus; grammatische Kategorie
Gegenstand; Materie; Thematik; Themengebiet; Themenstellung

Wiktionary: Fall

Fall

noun

Rechtswissenschaft, Polizei, Medizin: Untersuchungsgegenstand
- Fall → zaak
Linguistik: Begriff aus der Grammatik, deutsche Bezeichnung für Kasus
- Fall → naamval
Stochastik, Logik: das Eintreten eines Zustandes
- Fall → geval
Seemannssprache: ein hängendes Tau
- Fall → val
die Art und Weise des Herabhängens von Stoffen o. Ä.
- Fall → val
Physik: eine schnelle Abwärtsbewegung
- Fall → val

Fall

noun

een naamval
- casus → Fall; Kasus
een buigingsvorm van een naamwoord, lidwoord of telwoord die de functie van dat woord in de zin aangeeft
- naamval → Fall; Kasus

Cross Translation:

From	To	Via
• Fall	→ geval	↔ case — instance or event as a topic of study
• Fall	→ rechtszaak; proces	↔ case — legal proceeding
• Fall	→ naamval; casus	↔ case — grammar: specific inflection
• Fall	→ verval; achteruitgang; terugval; afname	↔ decline — downward movement, fall
• Fall	→ val	↔ drop — a fall
• Fall	→ val	↔ fall — act of moving in gas or vacuum under the effect of gravity from a point to a lower point
• Fall	→ val; ondergang	↔ fall — loss of greatness or status
• Fall	→ wegens overmacht	↔ cas de force majeure — cas, circonstance supprimant la responsabilité humaine, ou nécessitant impérativement une solution, même si celle-ci ne respecte pas les règles en vigueur.
• Fall	→ keuze; aangelegenheid; affaire; ding; zaak; oorzaak; reden	↔ cause — Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.
• Fall	→ val	↔ chute — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van Fall

Remove Ads

Vertaal Fall van Duits naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor Fall (Duits) in het Nederlands

Fall:

Fall [der ~] zelfstandig naamwoord

der Fall (Kasus)

der Fall (Vorfall; Vorgang; Zwischenfall)

der Fall (Problemfall; Fälle; Objekt; Geschichte; Scherereien)

der Fall (Streitfrage; Frage; Sache; Problem; Angelegenheit)

der Fall (Untergang; Zusammenbruch)

der Fall (Gesichtspunkt; Blickpunkt; Zeitpunkt; Hinsicht; Sache; Blickwinkel; Betreff; Warte; Streitfrage; Gesichtswinkel; kleinePunkt)

der Fall (Verderben)

der Fall (Schuß; Bums; Knall; Krach; Plumps)

der Fall (Einsturz; Zusammenbruch; Zusammensturz)

Vertaal Matrix voor Fall:

Synoniemen voor "Fall":

Wiktionary: Fall

Verwante vertalingen van Fall