Overzicht
Duits naar Nederlands: Meer gegevens...
-
Ende:
- beëindiging; sluiting; einde; slot; ontknoping; eind; resultaat; uitkomst; afloop; uiteinde; end; rimpel; gezichtsrimpel
-
Wiktionary:
- Ende → touw, stuk, einde, eind
- Ende → achterkant, achter, conclusie, einde, uiteinde, beëindiging, finish, eindstreep, meet, piek, topje, neus, punt, spits, tip, top, besluit, eind, voleinding, end, aflaten, ophouden, stoppen, uitscheiden, wijken, afmaken, afsluiten, beëindigen, besluiten, uitmaken, voleindigen, grens, uithoek, eindelijk, per saldo, ten slotte
Duits
Uitgebreide vertaling voor Ende (Duits) in het Nederlands
Ende:
-
Ende (Beendung; Abschluß; Beendigung)
-
Ende (Entknotung; Lösung)
-
Ende
-
Ende (Resultat; Ergebnis; Endergebnis)
-
Ende (Ablauf)
-
Ende (Schluß)
-
Ende (Gesichtsfalte; Falte; Leitung; Schnur; Abnehmen; Kräuselung; Zeile; Gerade; Leine)
Vertaal Matrix voor Ende:
Synoniemen voor "Ende":
Wiktionary: Ende
Ende
Cross Translation:
noun
Ende
-
ein Stück Seil in der Seemannssprache
- Ende → touw
-
umgangssprachlich ein Stück, ein Teil
- Ende → stuk
-
Abschluss bzw. Abgrenzung eines Gegenstandes
- Ende → einde
-
Abschluss eines zeitlichen Vorganges
- Ende → einde
-
Abschluss einer Geschichte z. B. eines Buches oder Filmes
- Ende → einde
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• Ende | → achterkant; achter | ↔ back — that which is farthest away from the front |
• Ende | → achterkant | ↔ back — the part of something that goes last |
• Ende | → conclusie; einde | ↔ conclusion — end, final part |
• Ende | → einde | ↔ date — assigned end; conclusion |
• Ende | → uiteinde; einde | ↔ end — extreme part |
• Ende | → einde | ↔ end — death |
• Ende | → beëindiging | ↔ ending — termination or conclusion |
• Ende | → finish; eindstreep; meet | ↔ finish — end |
• Ende | → piek; topje; neus; punt; spits; tip; top; besluit; eind; einde; voleinding; beëindiging; end | ↔ bout — partie extrême d’une chose. |
• Ende | → aflaten; ophouden; stoppen; uitscheiden; wijken; afmaken; afsluiten; beëindigen; besluiten; uitmaken; voleindigen | ↔ cesser — Discontinuer, arrêter, finir, interrompre, terminer. |
• Ende | → grens; uithoek | ↔ confins — limite d’un pays, d’un territoire. |
• Ende | → eindelijk; per saldo; ten slotte | ↔ finalement — Pour en finir, en dernier résultat, en dernier lieu. |
Computer vertaling door derden: