Einheit in het Nederlands vertaald uit het Duits

Overzicht

Duits naar Nederlands: Meer gegevens...

Einheit:
- eenheid; uniformiteit; gelijkvormigheid; eenvormigheid; legeronderdeel; legereenheid; legerafdeling; eenzelvigheid; monotonie
Wiktionary:
- Einheit → apparaat, toestel, eenheid, eendracht, samenhang

Duits

Uitgebreide vertaling voor Einheit (Duits) in het Nederlands

die Einheit (Gleichförmigkeit; Uniformität; Einheitlichkeit; Ähnlichkeit; Homogenität; Gleichartigkeit)
de eenheid; de uniformiteit; de gelijkvormigheid; de eenvormigheid
- eenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- uniformiteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- gelijkvormigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- eenvormigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Einheit (Armeegruppe)
de eenheid; het legeronderdeel; de legereenheid; de legerafdeling
- eenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- legeronderdeel [het ~] zelfstandig naamwoord
- legereenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- legerafdeling [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Einheit (Eintracht; Einheitlichkeit; Einigkeit; Einhelligkeit; Uniformität)
de eenzelvigheid; de uniformiteit
- eenzelvigheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- uniformiteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Einheit (Uniformität; Einheitlichkeit; Ähnlichkeit; Homogenität; Gleichartigkeit; Einhelligkeit)
de uniformiteit; de monotonie
- uniformiteit [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- monotonie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
die Einheit
de eenheid
- eenheid [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
eenheid	Armeegruppe; Einheit; Einheitlichkeit; Gleichartigkeit; Gleichförmigkeit; Homogenität; Uniformität; Ähnlichkeit	Gesamtheit; Vollständigkeit; Vollzähligkeit
eenvormigheid	Einheit; Einheitlichkeit; Gleichartigkeit; Gleichförmigkeit; Homogenität; Uniformität; Ähnlichkeit	Einerlei; Eintönigkeit; Gleichförmigkeit
eenzelvigheid	Einheit; Einheitlichkeit; Einhelligkeit; Einigkeit; Eintracht; Uniformität
gelijkvormigheid	Einheit; Einheitlichkeit; Gleichartigkeit; Gleichförmigkeit; Homogenität; Uniformität; Ähnlichkeit
legerafdeling	Armeegruppe; Einheit	Genie; Pionierkorps; genialeKopf; genialenKöpfe
legereenheid	Armeegruppe; Einheit
legeronderdeel	Armeegruppe; Einheit
monotonie	Einheit; Einheitlichkeit; Einhelligkeit; Gleichartigkeit; Homogenität; Uniformität; Ähnlichkeit	Einerlei; Eintönigkeit; Gleichförmigkeit
uniformiteit	Einheit; Einheitlichkeit; Einhelligkeit; Einigkeit; Eintracht; Gleichartigkeit; Gleichförmigkeit; Homogenität; Uniformität; Ähnlichkeit	Einerlei; Eintönigkeit; Gleichförmigkeit

Gerät; Laufwerk
Einigkeit; Einssein; Eintracht; Friede-Freude-Eierkuchen; Harmonie; Übereinstimmung
Maß; Maßeinheit
Bauelement; Baugruppe; Bauteil; Element; Komponente; Modul; Arbeitsergebnis; Artefakt; Handlungsprodukt; Opus; Werk

Cross Translation:

From	To	Via
• Einheit	→ apparaat; toestel	↔ device — piece of equipment
• Einheit	→ eenheid	↔ unit — standard measure of a quantity
• Einheit	→ eenheid	↔ unit — organized group comprising people and/or equipment
• Einheit	→ eenheid	↔ unity — the state of being one or undivided
• Einheit	→ eenheid	↔ unity — drama: any of the three classical rules of drama
• Einheit	→ eenheid; eendracht; samenhang	↔ unité — Élément singulier, qui a le nombre un.